Parketnummer: 24-000994-09
Parketnummer eerste aanleg: 19-605806-08
Arrest van 23 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 26 januari 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte voor het (door de advocaat-generaal als subsidiair aangemerkte) tweede deel van het onder 1 ten laste gelegde en voor het onder 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2007 tot en met 6 oktober 2007 in de gemeente [gemeente] (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, met kracht
- die [slachtoffer] bij de keel heeft gepakt en/of de keel heeft dicht gedrukt en/of in de keel heeft
geknepen en/of
- tegen het lichaam heeft getrapt/geschopt en/of gestompt/geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2007 tot en met 6 oktober 2007 in de gemeente [gemeente] (telkens) opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer], meermalen, met kracht
- bij de keel heeft vast gepakt en/of de keel heeft dicht gedrukt en/of in de keel heeft geknepen
en/of
- tegen het lichaam heeft gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2007 tot en met
6 oktober 2007 in de gemeente [gemeente] opzettelijk en wederrechtelijk kleding en/of schoeisel en/of beddengoed, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1.
hij omstreeks maart 2007 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht
- tegen het lichaam heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij in de periode van 1 maart 2007 tot en met 6 oktober 2007 in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [slachtoffer], met kracht
- bij de keel heeft vast gepakt en in de keel heeft geknepen en
- tegen het lichaam heeft gestompt/geslagen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij in de periode van 5 oktober 2007 tot en met 6 oktober 2007 in de gemeente [gemeente] opzettelijk en wederrechtelijk kleding en schoeisel en beddengoed, toebehorende aan
[slachtoffer], heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1.
poging tot zware mishandeling,
en
mishandeling begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
2.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort vernielen.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huiselijk geweld. Het eerste deel van het cumulatief ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit 1 ziet op een incident in maart 2007, waarbij verdachte zijn toenmalige vriendin zodanig tegen het lichaam heeft geschopt dat zij - blijkens haar aangifte en door verdachte erkend - als gevolg daarvan nierletsel opliep en een gekneusde rib. Zij heeft daarvan gedurende een aantal maanden pijn ondervonden.
Het tweede deel van het onder 1 bewezen verklaarde ziet op de welhaast als stelselmatig aan te merken mishandelingen waaraan verdachte zijn vriendin gedurende de periode van maart 2007 tot oktober 2007 heeft blootgesteld. De zich in het dossier bevindende foto's van de daarbij door aangeefster opgelopen blauwe plekken spreken voor zich.
De wetgever heeft bij wet van 22 december 2005 aan artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht toegevoegd dat mishandeling van een levensgezel als strafverzwarende omstandigheid dient te gelden. De achtergrond daarvan is gelegen in de opvatting dat personen, die een nauwe persoonlijke betrekking onderhouden, elkaar respect verschuldigd zijn en zich van machtsmisbruik dienen te onthouden. Verdachte heeft deze norm, wat er ook zij van een mogelijk aandeel van aangeefster in de kennelijke wisselvalligheid van de relatie, in ernstige mate geschonden. Hij heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan vernieling van eigendommen van aangeefster.
Verdachte heeft erkend het ten laste gelegde te hebben begaan. Hij bevond zich, zo begrijpt het hof, in een even gepassioneerde als (wederzijds) destructieve relatie, die tot mislukken was gedoemd. Verdachte heeft verklaard zijn gedragingen ten zeerste te betreuren.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 februari 2011, waaruit blijkt dat verdachte weliswaar politie- en justitiecontacten heeft gehad van substantiële aard en omvang, maar dat deze overwegend vermogensdelicten betreffen, die enige tijd geleden hebben plaatsgevonden.
Gelet op hetgeen door verdachte ter terechtzitting van het hof van 9 maart 2011 naar voren is gebracht, lijkt hij van zijn ervaringen te hebben geleerd en zich te realiseren dat er nimmer een valide reden is om geweld toe te passen in een affectieve relatie noch elders.
Voorts heeft het hof gelet op het feit dat er weliswaar geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, maar dat de bewezen verklaarde feiten 31/2 tot 4 jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Alles afwegende acht het hof, anders dan de politierechter en overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, oplegging van een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf niet geboden. Aan verdachte zal daarom een werkstraf van na te melden omvang worden opgelegd.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 45, 57, 63, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van zestig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Hielkema, voorzitter, mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. J.P. van Stempvoort, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Van Stempvoort voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.