ECLI:NL:GHLEE:2011:BP8903

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002996-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 23 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De zaak betreft de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. De veroordeelde had eerder verklaard geen voordeel te hebben verkregen uit de hennepteelt, en het hof achtte deze verklaring aannemelijk. De politierechter had in een eerder vonnis het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 15.400,- en de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen. De veroordeelde ging hiertegen in hoger beroep.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de uitspraak van de politierechter zou bevestigen. Het hof heeft echter de uitspraak van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof overwoog dat de ontnemingsmaatregel een reparatoir karakter heeft en niet gericht is op leedtoevoeging. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde geen daadwerkelijk voordeel heeft behaald uit de hennepteelt, en dat er geen bewijs was dat hij een afdwingbare vordering had op de persoon met wie hij de hennepkwekerij had ingericht.

Uiteindelijk heeft het hof de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen, en de uitspraak van de politierechter vernietigd. Dit arrest is gewezen door een meervoudige strafkamer van het hof, met mr. G.M. Meijer-Campfens als voorzitter, en mr. J. Hielkema en mr. J.P. van Stempvoort als leden van de kamer, in aanwezigheid van griffier J.B. Schwerzel.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002996-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-653028-08
Arrest van 23 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 8 december 2008, in de zaak strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen:
[veroordeelde],
geboren op [1976] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. A. Allersma, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft bij voormeld vonnis, op tegenspraak gewezen, onder verwijzing naar het vonnis d.d. 8 december 2008 van voormelde politierechter in de strafzaak met parketnummer 18-653028-08, het door veroordeelde door middel van en/of uit baten van het door hem gepleegde strafbare feit wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op vijftienduizend en vierhonderd euro en hem de verplichting opgelegd vijftienduizend en vierhonderd euro aan de Staat te betalen, ter ontneming van dat voordeel.
Gebruik van het rechtsmiddel
De veroordeelde is op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde uitspraak in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de uitspraak van de politierechter van 8 december 2008 zal bevestigen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal de uitspraak, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Beoordeling van de vordering van het openbaar ministerie
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 23 maart 2011 onder parketnummer 24-002995-08 ter zake van - onder meer - medeplegen van hennepteelt in zijn toenmalige woning te [plaats], gemeente [gemeente], in de periode van 1 februari 2008 tot en met 20 mei 2008, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf.
Het openbaar ministerie heeft op basis van de aanname dat er éénmaal is geoogst en op grond van de zogeheten BOOM-normen het aandeel van veroordeelde in het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 15.400,-.
Veroordeelde heeft erkend dat er één oogst is geweest. Hij kan zich op zichzelf in grote lijnen vinden in de berekening van het openbaar ministerie, zij het dat - in het geval het hof de vordering zou toewijzen - onvoldoende rekening is gehouden met enkele kostenposten. Veroordeelde heeft evenwel betoogd nimmer enig voordeel te hebben verkregen. Hij heeft daartoe het navolgende aangevoerd.
Veroordeelde zou in het vroege voorjaar van 2008 met een persoon in contact zijn gekomen, die beschikte over de kennis, middelen en attributen om een hennepkwekerij in te richten. Om uit zijn schulden te geraken kwam veroordeelde met deze niet nader genoemde persoon tot afspraken, onder meer inhoudende dat deze de hennepkwekerij zou bekostigen en installeren op de zolder van de woning van veroordeelde, dat veroordeelde hem daarbij zou helpen en voorts dat de veroordeelde de dagelijkse verzorging van de planten op zich zou nemen. Tevens werd afgesproken dat er tweemaal zou worden geoogst en dat, pas na de tweede oogst, de opbrengst tussen hen beiden zou worden verdeeld. Onderdeel van de afspraken was tevens dat, indien er iets 'mis' zou gaan, deze persoon geheel buiten schot zou blijven.
Kort na de eerste oogst werd de hennepkwekerij door de politie ontdekt en ontmanteld. Alle kwekerijbenodigdheden en planten werden daarbij zoals te doen gebruikelijk vernietigd. Veroordeelde zegt nadien éénmaal met die persoon te hebben gesproken. In dat gesprek is hem duidelijk geworden dat hij het hem toekomende deel van de opbrengst niet zou krijgen, vermoedelijk mede omdat alle hennepkwekerij-benodigdheden door de inval van de politie verloren waren gegaan en die ander de kosten voor zijn rekening heeft genomen. Veroordeelde heeft verklaard zijn deel van de overeenkomstig te willen nakomen door geen naam van de betreffende persoon te noemen.
De vriendin van veroordeelde, gehoord ter terechtzitting van het hof van 9 maart 2011, heeft verklaard dat hun beider uitgavenpatroon in die tijd niet is gewijzigd en dat er evenmin schulden zijn afgelost.
Het hof overweegt het navolgende.
Voorop staat dat de in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bedoelde ontnemingsmaatregel een reparatoir karakter heeft. De maatregel is daarom niet gericht op leedtoevoeging, maar beoogt veroordeelde in de vermogenspositie te brengen waarin hij verkeerde vóórdat hij het strafbare feit beging, waaruit hij voordeel zou hebben gekregen. Uitgegaan dient derhalve te worden van het voordeel dat de veroordeelde daadwerkelijk heeft behaald en niet van het voordeel dat hij had kunnen behalen.
Het hof acht de door veroordeelde weergegeven gang van zaken aannemelijk geworden.
Ook aan de inhoud van de (overige) bewijsmiddelen kan niet worden ontleend, dat de veroordeelde uit voornoemd feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Veroordeelde heeft evenmin een in rechte of anderszins afdwingbare vordering op de niet nader door hem genoemde persoon.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afwijzen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt de uitspraak, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
wijst de vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. J.P. van Stempvoort, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Van Stempvoort voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.