ECLI:NL:GHLEE:2011:BP8943

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002906-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens vernieling van bomen en beoordeling van opzetvereiste

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 23 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk vernielen of beschadigen van vier bomen die aan een ander toebehoorden. De verdachte stelde echter dat de bomen hem toebehoorden op basis van verkrijgende verjaring. Het hof oordeelde dat voor een bewezenverklaring van vernieling niet alleen het opzet op de vernieling zelf vereist is, maar ook dat de verdachte wist dat de bomen aan een ander toebehoorden. Het hof kwam tot de conclusie dat aan dit opzetvereiste niet was voldaan, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging.

De Hoge Raad had eerder het arrest van het hof van 22 oktober 2008 vernietigd en de zaak terugverwezen voor herbehandeling. De politierechter in de rechtbank Leeuwarden had de verdachte eerder veroordeeld, maar het hof vernietigde dit vonnis en sprak de verdachte vrij. De advocaat-generaal had gevorderd om de verdachte vrij te spreken en de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Het hof volgde deze vordering en verklaarde de benadeelde partij niet ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van het opzetvereiste in strafzaken en de noodzaak om aan te tonen dat de verdachte zich bewust was van de eigendom van de beschadigde goederen. De beslissing van het hof is een belangrijke uitspraak in het kader van het strafrecht en de beoordeling van opzet bij vernieling.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002906-10
Parketnummer eerste aanleg: 17-749009-07
Arrest van 23 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1953] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. I.J. Woltman, advocaat te Leeuwarden.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 16 november 2010 het arrest van
dit gerechtshof van 22 oktober 2008 vernietigd. Het arrest van het hof was gewezen in hoger beroep van een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 2 oktober 2007. De Hoge Raad heeft de zaak naar dit hof teruggewezen om, met inachtneming van zijn arrest, op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het hem ten laste gelegde en de benadeelde partij, als gevolg daarvan, niet ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 25 september 2006, te [plaats], in de gemeente Wûnseradiel, opzettelijk
en wederrechtelijk vier bomen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Vrijspraak
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij opzettelijk bomen heeft vernield dan wel beschadigd, die aan een ander toebehoorden.
Vaststaat - onder meer op grond van de door verdachte afgelegde verklaringen - dat verdachte twee bomen heeft geknot en twee (zieke) bomen heeft afgezaagd, die zich bevonden op of nabij de erfafscheiding tussen het perceel van verdachte en dat van zijn buurman, aangever [benadeelde]. Verdachte stelt dat de bomen hem toebehoorden op grond van verkrijgende verjaring.
Voor een bewezenverklaring van vernieling is vereist dat verdachtes opzet niet alleen gericht was op de vernieling zelf, maar ook op de omstandigheid dat de goederen, in dit geval de bomen, aan een ander toebehoorden.
Op grond van de stukken en hetgeen verdachte daaromtrent ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, acht het hof - los van de vraag aan wie de bomen toebehoorden - niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachtes opzet erop gericht was bomen te vernielen die aan een ander toebehoorden. Daarmee is niet voldaan aan het voor een bewezenverklaring van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht vereiste opzet, zoals hiervoor nader uiteengezet.
Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van het hem ten laste gelegde.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij,
[benadeelde], wonende te [woonplaats], zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg niet is toegewezen en dat hij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], niet ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding, door verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. J.P. van Stempvoort, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Van Stempvoort voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.