ECLI:NL:GHLEE:2011:BP8944

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000984-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging in het kader van een moeizaam verlopende omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 23 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor bedreiging, maar heeft hoger beroep ingesteld. De aangever verklaarde dat hij schrok van de door de verdachte geuite bewoordingen, maar niet zeker wist of hij daadwerkelijk bang was. Het hof oordeelde dat uit de context van de uitlatingen, die voortkwamen uit onmacht en frustratie over een moeizaam verlopende omgangsregeling, niet kon worden geconcludeerd dat er bij de aangever redelijke vrees was ontstaan voor een levensbedreigende situatie of zwaar lichamelijk letsel. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de bedreiging zoals bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.

De politierechter had in eerste aanleg afzonderlijke straffen opgelegd voor twee zaken, aangeduid als zaak A en zaak B. Het hof vernietigde het vonnis voor zover aan hoger beroep onderworpen en sprak de verdachte vrij van het in zaak A ten laste gelegde feit. Voor zaak B bleef de eerder opgelegde straf in stand, omdat het hof oordeelde dat er geen sprake was van samenloop van feiten waarvoor één hoofdstraf was opgelegd. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof de verdachte zou vrijspreken van zaak A en de straf voor zaak B zou vaststellen op een geldboete van € 650,-, met een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden voorwaardelijk.

Het hof deed recht op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het onderzoek in eerste aanleg, en concludeerde dat de bedreiging niet bewezen kon worden, waardoor de verdachte werd vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige strafkamer van het hof, met mr. G.M. Meijer-Campfens als voorzitter.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000984-10
Parketnummers eerste aanleg: 17-754981-09 en 17-755381-09
Arrest van 23 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 9 april 2010 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 17-754981-09 en 17-755381-09 afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis, in de gevoegde zaken, voor het in zaak A bewezen verklaarde misdrijf veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf en voor het in zaak B bewezen verklaarde misdrijf tot een geldboete alsmede een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven. De politierechter heeft derhalve afzonderlijke straffen opgelegd voor hetgeen in zaak A en in zaak B bewezen is verklaard.
Gebruik van het rechtsmiddel
Namens verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep is bij akte rechtsmiddel beperkt tot het in zaak A bewezen verklaarde feit.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het in zaak A ten laste gelegde en de straf voor het in zaak B in eerste aanleg bewezen verklaarde zal vaststellen op een geldboete van € 650,-, subsidiair 13 dagen vervangende hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is in zaak A ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 6 februari 2009 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd:"Als je oorlog wilt, dan kun je die krijgen" en/of "Ik snijd jou je strot door, ik steek jouw zaak in de brand" en/of "Ik wou dat ik een mes bij mij had, dan had ik je strot doorgesneden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vrijspraak
Voor een veroordeling ter zake van een bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor een levensbedreigende situatie dan wel dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Uit de stukken en uit hetgeen door verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, blijkt dat verdachte uit onmacht en frustratie over een moeizaam verlopende omgangsregeling met zijn kinderen uitlatingen heeft gedaan jegens aangever, de nieuwe partner van zijn ex-vrouw. Aangever heeft verklaard dat hij schrok van de door verdachte ten opzichte van hem geuite bewoordingen, maar dat hij niet weet of hij bang was. Uit die verklaring, mede gelet op de context waarbinnen die uitlatingen zijn gedaan en waarmee aangever bekend was, blijkt niet dat er zodanige vrees bij de aangever is opgewekt dat van een bedreiging in voormelde zin kan worden gesproken.
Het hof acht daarom niet bewezen hetgeen in zaak A aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, moet worden vrijgesproken.
De strafoplegging voor het in zaak B door de politierechter bewezen verklaarde
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat artikel 423, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering hier buiten toepassing blijft, nu er geen sprake is van samenloop van meerdere feiten waarvoor één hoofdstraf is opgelegd en geen rechtsregel zich verzet tegen het opleggen van afzonderlijke straffen voor gevoegde zaken, zoals in eerste aanleg het geval is geweest. Het hof zal daarom geen straf vaststellen voor het in zaak B in eerste aanleg bewezen verklaarde feit, nu dat deel van het vonnis van 9 april 2010, inclusief de daarvoor opgelegde straf en bijkomende straf door het beperkt ingestelde hoger beroep in stand blijft.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte in zaak A ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. J.P. van Stempvoort, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Van Stempvoort voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.