Parketnummer: 24-002067-08
Parketnummer eerste aanleg: 17-880375-07
Arrest van 25 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 12 augustus 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1958] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. W. Boonstra, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis ter zake van het primair ten laste gelegde misdrijf veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof komt tot een andere bewezenverklaring en beslissing dan de eerste rechter. Daarom zal het vonnis worden vernietigd en opnieuw recht worden gedaan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 28 september 2007, te [plaats 1], in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met gebalde vuist en met kracht tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt en/of die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht in de schaamstreek en/of in de maag en/of tegen een been heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 28 september 2007, te [plaats 1], in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal, met gebalde vuist en met kracht tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt en/of die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht in de schaamstreek en/of in de maag en/of tegen een been heeft geschopt/getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak ter zake van het primair ten laste gelegde
Het hof acht niet bewezen hetgeen primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Niet kan namelijk worden vastgesteld dat de gedragingen van verdachte van dien aard waren dat de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk was.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 28 september 2007, te [plaats 1], opzettelijk mishandelend [slachtoffer], meermalen met gebalde vuist en met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en die [slachtoffer] meermalen met kracht in de schaamstreek heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Subsidiair: mishandeling.
Strafbaarheid
De raadsman heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Bij de beoordeling van het verweer gaat het hof uit van de volgende feitelijke gang van zaken. Verdachte vervoert met een pendelbus passagiers van de haven van [plaats 1] naar het nabijgelegen parkeerterrein. Op 28 september 2007 wacht verdachte in zijn bus op passagiers die vanaf de terminal naar het parkeerterrein dienden te worden gebracht. Op dat moment komt [slachtoffer], in aangeschoten staat, naar verdachte toe. Hij verklaart dat hij met de bus naar [plaats 2] wil. Verdachte legt aan [slachtoffer] uit dat hij dan een andere bus moet hebben. [slachtoffer] reageert agressief op deze mededeling en hij zegt dreigend tegen verdachte dat hij zijn familie wel zal pakken. Daarbij slaat [slachtoffer] hard op de balie van verdachte. Verdachte tracht [slachtoffer] te negeren en kijkt de andere kant op. Vervolgens slaat [slachtoffer] verdachte met zijn vuist tegen zijn linkerwenkbrauw.
Verdachte reageert hierop door [slachtoffer] een duw te geven, waardoor deze uit de bus valt. [slachtoffer] blijft daarop verdachte en zijn bus belagen. Verdachte reageert op deze doorlopende belaging door [slachtoffer] meermalen met een vuist in zijn gezicht te slaan en door hem meermalen in zijn kruis te trappen. Deze gedragingen zijn door het hof als mishandeling gekwalificeerd.
[slachtoffer] is na het incident aangehouden door de politie. Tijdens het vervoer naar het politiebureau is [slachtoffer] onwel geworden en enkele dagen later is hij in het ziekenhuis overleden. Vooropgesteld dient te worden dat er van een causaal verband tussen de handelingen van verdachte en het overlijden van [slachtoffer] geen sprake is. De afloop, hoe treurig ook, speelt derhalve bij de beoordeling van de gedragingen van verdachte, in het licht van het gevoerde noodweer(exces)verweer, geen rol.
Van noodweer is sprake wanneer het feit dat wordt begaan is 'geboden' door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De hierboven vastgestelde feitelijke gedragingen van [slachtoffer] vormen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte en de bus van zijn werkgever, waarvoor hij verantwoordelijk was. Van verdachte, een (pendel)buschauffeur die op dat moment gewoon zijn werk doet, kan niet worden verwacht dat hij lijdzaam toeziet dat er geweld tegen hem en zijn bus wordt uitgeoefend. Hij mag zich verweren, teneinde uitvoering te geven aan de noodzakelijke verdediging tegen deze ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Dit is echter geen vrijbrief voor het uitoefenen van buitensporig geweld. De reactie van verdachte moet in verhouding blijven staan tot de aanranding en mag niet verder gaan dan waartoe deze 'geboden' is.
Verdachte heeft zich tegen [slachtoffer] verweerd door hem meermalen tegen het hoofd te slaan en in zijn kruis te schoppen. Getuige [getuige 1] betitelt deze gedragingen van verdachte als "buitensporig en laf". Getuige [getuige 2] verklaart dat de tussenkomst van een derde er pas voor zorgde dat verdachte zijn handelingen staakte. Het hof komt op basis van de verklaringen van deze ooggetuigen tot het oordeel dat verdachte excessief heeft gereageerd en de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Zijn reactie ging op dat moment verder dan 'geboden' was. Het beroep op noodweer faalt derhalve.
Zoals hierboven is vastgesteld is er sprake van een situatie waarin verdachte zich grensoverschrijdend heeft verweerd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van noodweerexces is sprake wanneer deze grensoverschrijding het onmiddellijke gevolg is van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Verdachte heeft verklaard dat de bedreiging van zijn gezin hem raakte. Het flitste op dat moment door zijn hoofd dat [slachtoffer] weleens daadwerkelijk zijn gezin zou kunnen gaan opzoeken. Deze gedachte, in combinatie en samenhang met de woede die verdachte gevoeld moet hebben doordat hij en zijn bus door [slachtoffer] bij voortduring werden belaagd, hebben ertoe geleid dat verdachte handelde vanuit een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Dit maakt het gegeven dat verdachte zijn gedragingen verder heeft doorgevoerd dan 'geboden' was, verontschuldigbaar.
Hetgeen hierboven is overwogen leidt tot de conclusie dat het beroep van de raadsman op de schulduitsluitingsgrond noodweerexces slaagt. Verdachte is derhalve niet strafbaar en het hof zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte als voormeld subsidiair ten laste gelegde bewezen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
kwalificeert hetgeen bewezen is verklaard als hiervoor vermeld en verklaart dit feit strafbaar;
verklaart verdachte echter niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. W.P.M. ter Berg en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van S. van Krugten als griffier.