4.5 Deze waarde die door belanghebbende als meer subsidiaire standpunt wordt verdedigd, is hoger dan het bedrag dat de Inspecteur in hoger beroep tot de winst heeft gerekend ter zake van de realisatie van de beginwaarde van het erfpachtrecht, namelijk fl. 6.525 per hectare. De door belanghebbende voorgestane toepassing van de Friese methode leidt niet tot een lagere aanslag. Dat de Inspecteur niet de beginwaarde van het erfpachtrecht in de heffing heeft betrokken, maar de waarde daarvan op het moment van aankoop van de blote eigendom, doet hier niet aan af. De waarde van het erfpachtrecht op moment van aankoop van de blote eigendom is tussen partijen niet in geschil. De Inspecteur heeft de aanslag op dit punt niet tot een te hoog bedrag vastgesteld.
4.6 Gelet op wat hiervoor onder 4.4 en 4.5 is overwogen komt het Hof aan de behandeling van het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het getuigenaanbod dat belanghebbende ter zitting van het Hof heeft gedaan niet toe.
Verkrijging van de blote eigendom
4.7 Belanghebbende heeft de blote eigendom van de Dienst Domeinen gekocht voor een bedrag van fl. 742.994. De waarde van de blote eigendom is bepaald door de getaxeerde waarde van de landbouwgrond in vrij te aanvaarden staat te verlagen met een bedrag voor het op de landbouwgrond drukkende erfpachtrecht. De Dienst Domeinen heeft deze waardedruk van het erfpachtrecht uitgedrukt in een bepaald percentage van de waarde van die grond in vrij te aanvaarden staat (hierna: de theoretische waardedruk van het erfpachtrecht). De Inspecteur heeft het verschil tussen de theoretische waardedruk van het erfpachtrecht en de tussen partijen niet in geschil zijnde waarde van het erfpachtrecht op het moment dat de blote eigendom van de landbouwgrond is verworven, tot de winst uit onderneming gerekend. Belanghebbende brengt hiertegen in dat dit voordeel valt onder de landbouwvrijstelling.
4.8 Naar het oordeel van het Hof maakt de Inspecteur aannemelijk, dat belanghebbende bij de verkrijging van de blote eigendom van de Dienst Domeinen een voordeel heeft behaald, doordat de Dienst Domeinen van een hogere waardedruk van het erfpachtrecht is uitgegaan dan de werkelijke waardedruk daarvan. De Inspecteur heeft hiervoor onder andere verwezen naar de onder 2.8 genoemde taxatie en naar het (deels) ontbreken van een verband tussen de hoogte van de door de Dienst Domeinen berekende theoretische waardedruk van het erfpachtrecht en de resterende duur van het erfpachtrecht. Het voordeel heeft belanghebbende gerealiseerd bij verkoop van de landbouwgrond.
4.9 Belanghebbende is van mening dat dit voordeel valt onder de toepassing van de landbouwvrijstelling. Dan rust op hem de last te bewijzen, dat aan de voorwaarden voor toepassing van de landbouwvrijstelling is voldaan. Belanghebbendes stelling dat in het erfpachtrecht een kooprecht besloten ligt, faalt, omdat een dergelijk recht niet in de onder 2.2 genoemde akte is opgenomen en van een latere aanpassing van de akte op dit punt niet is gebleken. Belanghebbende draagt voorts aan dat de Dienst Domeinen in opdracht van het Ministerie van Financiën een compensatie verleent aan erfpachters, omdat aan hen de waardestijging van de grond niet toekomt. De Inspecteur stelt dat een dergelijk beleid niet is gevoerd en brengt hier tegen in dat de Dienst Domeinen bij de waardering van het erfpachtrecht in de loop van de tijd telkens wisselende werkwijzen heeft gevolgd, waarbij verschillende percentages voor de waardebepaling van de theoretische waardedruk van het erfpachtrecht zijn gehanteerd. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur maakt belanghebbende zijn niet nader onderbouwde stelling dat het beleid van de Dienst Domeinen verband houdt met de waardestijging van de landbouwgrond, niet aannemelijk. De Inspecteur heeft dan ook terecht de landbouwvrijstelling op dit voordeel niet toegepast.
Verschil getaxeerde waarde Dienst Domeinen en verkoopprijs aan derden
4.10 Tot slot heeft de Inspecteur tot de winst van belanghebbende gerekend het verschil tussen de gerealiseerde verkoopprijs aan derden en de ten behoeve van de aankoop van de blote eigendom bij taxatie vastgestelde waarde van de landbouwgrond. Deze winst heeft de Inspecteur toegerekend aan drie oorzaken. Een deel van die winst heeft hij toegerekend aan de verkoop van de leveringsrechten van suiker tot een bedrag van fl. 3.450 per hectare. Deze toerekening en het belasten daarvan door de inspecteur is niet meer in geschil. Een deel ter grootte van het verschil tussen de door D getaxeerde waarde in het economische verkeer en de door F getaxeerde waarde in het economische verkeer van de landbouwgrond ten bedrage van fl. 7.000 per hectare heeft hij aangemerkt als een verkoopvoordeel. Het resterende deel van fl. 5.550 per hectare heeft hij toegerekend aan de waardestijging in de periode tussen de aankoop van de blote eigendom door belanghebbende en de verkoop van de volle eigendom van landbouwgrond aan derden. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur met hetgeen hij heeft aangedragen aannemelijk gemaakt, dat dit voordeel tot de winst behoort.
4.11 Belanghebbende beroept zich op toepassing van de landbouwvrijstelling op het hiervoor genoemde voordeel van fl. 7.000 per hectare. Hiervoor draagt hij aan, dat de door de Dienst Domeinen gehanteerde waarde in vrij te aanvaarden staat gelijk is aan de waarde in het economische verkeer, omdat een onafhankelijke taxateur de waarde heeft vastgesteld en de waarde is gehanteerd in een transactie tussen onafhankelijke derden. Het verschil tussen de verkoopprijs van de landbouwgrond en de door de Dienst Domeinen gehanteerde waarde valt dan onder de landbouwvrijstelling. De Inspecteur brengt hiertegen in dat de Dienst Domeinen om hem moverende redenen niet onderhandelt over de prijs en dat dit bij de taxateurs bekend is. Hij heeft daarbij als mogelijke reden geopperd, dat de Dienst Domeinen de wens had de eerder gekochte landbouwgrond af te stoten. Het Hof is van oordeel dat de getaxeerde waarde niet de waarde in het economische verkeer vertegenwoordigt, nu deze waarde enkel aan de hand van een taxatie en niet door middel van onderhandelingen - zoals in casu bij de gerealiseerde verkoopprijs aan derden - tot stand is gekomen. De Inspecteur heeft verder naar het oordeel van het Hof geloofwaardig verklaard, dat de Dienst Domeinen zich niet inspant de maximaal haalbare prijs bij de verkoop te bedingen. Dit vindt zijn bevestiging in de vraagprijs die belanghebbende hanteert en de door de Inspecteur aangedragen gegevens over andere gevallen, waarbij de aankoopprijs van de Dienst Domeinen onder de nadien gerealiseerde verkoopprijs lag. Belanghebbende maakt tegenover deze gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk, dat het verschil ten bedrage van fl. 7.000 per hectare een gevolg is van waardeverandering van de landbouwgrond. Voor zover belanghebbende stelt dat de hogere waarde is ontstaan door de onderhandelingskwaliteiten van belanghebbende, is de landbouwvrijstelling evenmin van toepassing, omdat het met de onderhandelingen behaalde voordeel geen verband houdt met de waardestijging van de landbouwgrond. Ook op dit voordeel heeft de Inspecteur daarom terecht de landbouwvrijstelling niet toegepast.
4.12 Voor wat betreft de waardestijging van de landbouwgrond van fl. 5.550 per hectare in de periode tussen de aankoop van de blote eigendom door belanghebbende en de verkoop van de volle eigendom van de landbouwgrond beroept belanghebbende zich opnieuw op de landbouwvrijstelling. De Inspecteur brengt hier tegen in dat de waardestijging in de periode van april 1999 tot 1 juli 1999 de economische eigendom van de landbouwgrond nog bij de Dienst Domeinen lag. Daarnaast stelt de Inspecteur dat belanghebbende de blote eigendom van de landbouwgrond heeft aangekocht om deze in volle eigendom te verkopen. Nu het oogmerk van de aankoop gericht was op verkoop, is de landbouwgrond volgens de Inspecteur niet aangewend binnen het kader van de onderneming. Tot slot draagt de Inspecteur aan dat de aangekochte blote eigendom tot de voorraad gerekend moet worden, omdat de aankoop gericht was op doorverkoop.
4.13 Ter zitting heeft belanghebbende onweersproken door de Inspecteur gesteld, dat hij de landbouwgrond zowel in de periode van erfpacht als na de verwerving van de volle eigendom binnen zijn agrarische onderneming heeft aangewend. Ook staat vast dat belanghebbende het erfpachtrecht en de volle eigendom van de landbouwgrond altijd tot zijn ondernemingsvermogen heeft gerekend. Op het moment dat belanghebbende de blote eigendom van de Dienst Domeinen heeft gekocht, heeft een vermenging van rechten plaatsgevonden bij belanghebbende, waardoor niet langer het erfpachtrecht van de landbouwgrond maar de volle eigendom daarvan tot het ondernemingsvermogen behoort. Het standpunt van de Inspecteur dat de blote eigendom een afzonderlijk goed vormt, verwerpt het Hof daarom. Nu belanghebbende het gebruik van de landbouwgrond na de verwerving van de blote eigendom binnen zijn onderneming heeft voortgezet, heeft belanghebbende terecht de volle eigendom van de landbouwgrond als bedrijfsmiddel aangemerkt. De stelling van de Inspecteur dat de landbouwgrond tot de voorraad behoort, is naar het oordeel van het Hof niet juist.
4.14 De Inspecteur stelt voorts dat in de periode van 1 mei 1999 (peildatum taxatie waarde landbouwgrond door D) tot 1 juli 1999 (datum aanbieding landbouwgrond door Dienst Domeinen) een waardestijging van de landbouwgrond heeft plaatsgevonden. Deze waardestijging in de periode dat de landbouwgrond nog eigendom was van de Dienst Domeinen, heeft deze dienst niet tot uitdrukking laten komen in de aangeboden koopsom. Dit voordeel houdt volgens de Inspecteur geen verband met waardeverandering van de landbouwgrond. Voor zover al sprake zou zijn van een waardestijging in deze periode, de Inspecteur heeft hier geen gegevens voor aangedragen, overweegt het Hof het volgende. Bij de aan- en verkoop van onroerende zaken zal in de regel enige tijd gemoeid zijn tussen het de eerste contacten tussen een potentiële koper en verkoper en de uiteindelijke levering van de landbouwgrond. In het onderhavige geval is naar het oordeel van het Hof dit tijdsverloop tussen het eerste contact en de levering niet dusdanig en is evenmin gebleken van een zodanige waardeverandering van de landbouwgrond, dat de Dienst Domeinen gehouden was de aanbiedingsprijs te heronderhandelen. Dan kan niet worden gezegd dat uit het nalaten daarvan door de Dienst Domeinen aan belanghebbende een voordeel is toegekomen dat geen verband houdt met de waardeverandering van de landbouwgrond.
4.15 Belanghebbende heeft terecht om toepassing van de landbouwvrijstelling verzocht op de winst van fl. 5.550 per hectare.. Het hoger beroep van belanghebbende is in zoverre gegrond.
4.16 Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907, BNB 2010/52). Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van het nader vastgestelde belastbare inkomen betreft.
slotsom