ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1020

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.394/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.J. Streppel
  • R.Ch. Verschuur
  • W. Breemhaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest over de vraag wie als verkoper van een paard moet worden aangemerkt in een koopovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, stond de vraag centraal wie als verkoper van een paard moet worden aangemerkt in een koopovereenkomst. De appellant, [appellant], en de geïntimeerde, [geïntimeerde], waren betrokken bij de aankoop van een paard van [de verkoper van het paard]. De appellant had als paardenhandelaar bemiddeld in de verkoop, maar de geïntimeerde was van mening dat de appellant als verkoper optrad. Het hof heeft in zijn arrest van 5 april 2011 vastgesteld dat de appellant niet als verkoper kan worden aangemerkt. Dit oordeel is gebaseerd op getuigenverklaringen en de omstandigheden rondom de onderhandelingen en de koopovereenkomst die op 24 maart 2003 werd gesloten. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde bij haar eerste bezoek aan de verkoper al op de hoogte was van de eigendom van het paard en dat de appellant niet de indruk heeft kunnen wekken dat hij als verkoper optrad. De getuigenverklaringen van zowel de appellant als de getuigen gaven aan dat de geïntimeerde niet de indruk had dat de appellant de verkoper was. Het hof vernietigde de eerdere vonnissen van de rechtbank en wees de vorderingen van de geïntimeerde af, waarbij het hof ook de proceskosten aan de zijde van de appellant toekende. De zaak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en de rol van bemiddeling in koopovereenkomsten.

Uitspraak

Arrest d.d. 5 april 2011
Zaaknummer 107.002.394/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.R. van den Elst, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal en appellante in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest van 2 juni 2009 wordt hier overgenomen
Het verdere procesverloop
In gevolge het genoemde tussenarrest heeft op 3 september 2009 een getuigenverhoor aan de zijde van [appellant] plaats gehad en op 19 november 2009 een tegengetuigenverhoor aan de zijde van [geïntimeerde].
[geïntimeerde] heeft vervolgens een memorie na enquete gehouden en [appellant] een antwoordmemorie na enquete.
Ten slotte heeft [geïntimeerde] de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Wederom met betrekking tot grief I in het principaal appel
1. Bij het genoemde tussenarrest is [appellant] in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen de voorshandse aanname van het hof dat hij de wederpartij van [geïntimeerde] bij de koopovereenkomst is.
2. [appellant] heeft als getuigen voorgebracht:
- zichzelf;
- [getuige 2];
- [de zoon van appellant], zijn zoon;
- [getuige 4].
3. [geïntimeerde] heeft als getuigen voorgebracht:
- haarzelf;
- [de echtgenoot van geïntimeerde], haar echtgenoot.
3.1. Nu het gaat om door [appellant] te leveren tegenbewijs en de bewijslast in deze zaak op [geïntimeerde] rust, kan haar verklaring gelet op het bepaalde in artikel 164 lid 2 Rv. slechts aan het bewijs bijdragen indien er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken.
4. Het hof is van oordeel dat [getuige 4] niets heeft verklaard dat kan bijdragen aan het tegenbewijs. De verklaring van [de zoon van appellant] draagt nauwelijks iets bij; hij heeft ter zake slechts verklaard omtrent de dag in augustus 2003 waarop [geïntimeerde] het paard bij de woning van [appellant] in [woonplaats] kwam terugbrengen:
"[geïntimeerde] zei mij dat er problemen waren met het paard en ik heb toen mijn vader in Engeland gebeld en heb het telefoongesprek aan [geïntimeerde] doorgegeven. Ik heb toen wel begrepen dat er nog onderhandelingen waren met een Duitse verkoper."
en:
"De advocate van [appellant] vraagt mij of ik nog iets kon opmaken uit wat [geïntimeerde] telefonisch met mijn vader besprek. Ik kon natuurlijk niet de stem van mijn vader horen, maar ik concludeer zelf uit wat ik hoorde van [geïntimeerde] dat mijn vader als bemiddelaar bij de verkoop was opgetreden. Veel concreets kan ik hier echter niet over verklaren; ik weet nog wel dat ik begreep dat mijn vader gezegd zou hebben met de Duitse verkoper van het paard contact te zullen opnemen."
5. [appellant] heeft allereerst verklaard:
"Ik had voor maart 2003 al enkele malen in mijn hoedanigheid van paardenhandelaar contact met [de verkoper van het paard]. Daarbij is het zowel gebeurd dat ik paarden inkocht van [de verkoper van het paard] als dat ik bemiddelde bij de aankoop van paarden van [de verkoper van het paard] door derden. Bij een bezoek kort voor maart 2003 liet [de verkoper van het paard] mij een ruim tweejarige schimmel, een hengst zien, waarover [de verkoper van het paard] enthousiast was. Ikzelf was toen niet geïnteresseerd in dit paard. Enkele dagen later belde [getuige 2] mij op met de mededeling dat hij een cliënt had die geínteresseerd was in een jonge hengst voor de keuring. Ik heb [getuige 2] toen op het zojuist genoemde paard van [de verkoper van het paard] gewezen, waarin [getuige 2] voor zijn cliënt - dat bleek [geïntimeerde] te zijn - geïnteresseerd was. Daarop heb ik een telefoongesprek met [de verkoper van het paard] gevoerd, in welk gesprek [de verkoper van het paard] meedeelde dat hij in elk gevaal € 50.000,-- als koopprijs voor het paard wilde; ik heb daarbij gezegd dat ik daarbij bij verkoop een commissie van € 10.000,-- moest hebben en dat ook [getuige 2] commissie moest hebben. Daarop zei [de verkoper van het paard] nog iets als: als ik € 50.000,-- krijg voor het paard is het goed. Er is niet ter sprake gekomen dat ik als koper zou optreden, of een optie op het paard zou nemen."
6. Op grond van de getuigenverklaringen van partijen staat vast dat na het in de verklaring van [appellant] genoemde telefonisch contact tussen [de verkoper van het paard] en [appellant] [getuige 2] tezamen met [geïntimeerde] een eerste bezoek heeft gebracht aan [de verkoper van het paard] in Duitsland om naar het paard te kijken; [geïntimeerde] en [getuige 2] kenden elkaar destijds al circa 20 jaar. [appellant] was niet aanwezig bij dit bezoek aan [de verkoper van het paard]. Uit de getuigenverklaring van [geïntimeerde] blijkt dat zij bij haar eerste bezoek aan [de verkoper van het paard] wist dat de eigendom van het paard toen bij [de verkoper van het paard] was; [geïntimeerde] heeft hierover verklaard:
"Ik was zo enthousiast dat ik het paard wel wilde kopen en heb toen aan [de verkoper van het paard] naar de koopprijs gevraagd. [de verkoper van het paard] antwoordde toen in woorden als: ik ben niet degene met wie u daarover moet praten, maar u moet contact opnemen met [appellant] want die heeft een optie op het paard. Ik sprak met [de verkoper van het paard] in het Engels en mijn indruk was, ook in latere contacten, dat [de verkoper van het paard] goed Engels spreekt. [getuige 2] heeft toen vervolgens met [appellant] gebeld in de manege en kreeg te horen dat het paard € 90.000,-- moest kosten. Ik weet niet of ook [de verkoper van het paard] toen de hoogte van de koopprijs heeft gehoord;".
[getuige 2] heeft in dit verband verklaard:
"Als u mij vraagt of [geïntimeerde] wist dat het paard van de vrouw (of vriendin) van [de verkoper van het paard] was, antwoord ik u dat dat al de eerste keer bij ons bezoek ter sprake is gekomen. Het paard liep toen in de binnenbak; toen is door [de verkoper van het paard] gezegd dat het zadelmak was en werd bereden door zijn vrouw. Met name ook tijdens het daaropvolgende tweede bezoek is ook nog gezegd dat die vrouw de eigenares van het paard was. Over de koopprijs is al bij het eerste bezoek door [geïntimeerde] ook door mij met haar gesproken. In elk geval is toen gezegd dat een bedrag aan commissie voor [appellant] en mij aan mij betaald zou worden."
7. Vervolgens is de in de verklaring van [getuige 2] genoemde tweede bezichtiging van het paard geweest door [geïntimeerde] in aanwezigheid van [getuige 2]. Blijkens de verklaringen van [geïntimeerde] en [getuige 2] was [geïntimeerde] toen vergezeld van een mogelijke Zweedse sponsor, [de mogelijke sponsor]; er is toen gesproken met [de verkoper van het paard] en zijn vrouw. Over deze bezichtiging heeft [appellant], die hierbij niet aanwezig was, niets verklaard.
7.1. [geïntimeerde] heeft over die tweede bezichtiging verklaard:
"Ik bleef enthousiast over het paard; we zullen zo'n half uur tot een uur bij het paard zijn geweest. Daarna zijn we met [getuige 2] en de [de verkoper van het paard en zijn vrouw] gaan eten in een restaurant. Tijdens dit bezoek is eigenlijk verder niet gesproken over een mogelijke koop, ook al omdat ik bij het eerste bezoek had gehoord dat dat via [appellant] moest worden geregeld."
en:
"Ik kan me nog herinneren dat ik op enig moment - ik kan me niet meer herinneren of dat op 3 of 10 maart 2003 is geweest - aan [de verkoper van het paard] heb gevraagd of het paard al voor een hengstenkeuring was geweest. Het antwoord daarop van [de verkoper van het paard] was ontkennend en ik was daar eigenlijk blij mee, want dat betekende dat waarschijnlijk geen andere mogelijke geïnteresseerden in die periode het paard hadden gezien of zouden zien."
8. Tijdens het derde bezoek van [geïntimeerde] aan [de verkoper van het paard] op 24 maart 2003 is de koopovereenkomst gesloten. [geïntimeerde] is toen samen met [de echtgenoot van geïntimeerde], thans haar echtgenoot, gekomen. Eerst is op die dag het paard wederom bekeken; daarbij waren naast [geïntimeerde] en [de echtgenoot van geïntimeerde] aanwezig [de verkoper van het paard] en zijn vrouw, [appellant] met zijn toenmalige echtgenote en [getuige 2]. Over de koop van het paard is vervolgens gesproken in een cafetaria of café buiten aanwezigheid van [de verkoper van het paard] en zijn vrouw.
8.1. [appellant] heeft hierover verklaard:
"Tijdens het bezoek zelf is verder niet over de verkoop gesproken. Hierna zijn de aanwezigen, met uitzondering van [de verkoper van het paard] en zijn vrouw en de genoemde ruiter, iets gaan eten in een cafetaria in de buurt. Ik heb toen gezegd dat [de verkoper van het paard] € 50.000,-- voor het paard wilde hebben en [getuige 2] en ik allebei een commissie van € 10.000,--
Hieraan voeg ik toe dat ik in de periode tussen 3 en 24 maart 2003 regelmatig met [de verkoper van het paard] telefonisch contact heb gehad ook over andere paarden. Tijdens één van die gesprekken met [de verkoper van het paard] heb ik hem verteld dat er op de koopprijs nog wel een bedrag bovenop zou kunnen komen als het paard door een Zweedse verrichtingsproef voor hengsten in verband met dekking zou komen. Wat er met dat bedrag zou gebeuren, daarover zijn toen geen afspraken gemaakt; ik ging er vanuit dat we dat met zijn drieën, namelijk [de verkoper van het paard], [getuige 2] en ik zouden delen. In 90 of 95% van de gevallen komt het er ook niet van dat een paard door zo'n proef komt.
Over het voorgaande is ook tijdens het genoemde gesprek in de cafetaria op 24 maart 2003 gesproken zonder dat er verdere afspraken zijn gemaakt over de verdeling van het bedrag van € 30.000,--.
Als u mij vraagt in welke taal er werd gesproken met [geïntimeerde], dan zeg ik dat dat Nederlands of Engels zal zijn geweest. [geïntimeerde] is Zweedse, maar ze begrijpt ook Nederlands; ze is namelijk de ex-vriendin van [getuige 2]. Ook spreekt [geïntimeerde] Engels. Ik had de indruk dat ondanks eventuele taalverschillen alles wat werd besproken aan [geïntimeerde] duidelijk was.
Er is op 24 maart 2003 afgesproken dat [geïntimeerde] het paard zou kopen en de koopprijs zou betalen, wanneer ze het paard zou komen ophalen. Dat bedrag zou dan moeten worden betaald aan [de verkoper van het paard]. Het bedrag voor de commissie, € 20.000,--, is door [geïntimeerde] betaald op een bankrekening van mevrouw [X], die destijds de vriendin van [getuige 2] was. Het duurde even voordat [geïntimeerde] het bedrag van € 50.000,-- bij elkaar had; ik heb daarover geen contact met [geïntimeerde] gehad maar [de verkoper van het paard] wel."
8.2. [getuige 2] heeft over de bijeenkomst op 24 maart 2003 verklaard:
"Toen we op 24 maart 2003, dat wil zeggen [geïntimeerde], [de echtgenoot van geïntimeerde] en ik, alsmede [de verkoper van het paard] en zijn vrouw het paard hadden gezien, zei [geïntimeerde] dat ze het paard wilde kopen. Ik heb toen telefonisch contact gezocht met [appellant], die na ruim een uur ook aanwezig was met zijn vrouw. Het paard is toen bereden door [de vrouw van de verkoper van het paard]. Ook is toen nog de koopprijs van € 100.000,-- ter sprake gekomen.
Vervolgens zijn [geïntimeerde] en [de echtgenoot van geïntimeerde], [appellant] en zijn vrouw en ik naar een cafetaria in de buurt gegaan. Daar is verder gesproken over de koop en de koopprijs. [geïntimeerde] zei dat ze geen bedrag van € 100.000,-- kon betalen. We hebben toen afgesproken dat ze als koopprijs bij aflevering € 50.000,-- zou betalen en een commissie van € 10.000,-- aan zowel mij als [appellant]. Een verder bedrag van € 30.000,-- zou nog als commissie aan mij en [appellant] worden betaald, als het paard te zijner tijd door de keuring voor dekhengsten in Zweden zou komen. U vraagt mij of een totaalbedrag aan commissie van € 50.000,-- voor een paard van € 50.000,-- niet heel veel is; ik antwoord u daarop dat dat niet ongebruikelijk is in de paardenhandel.
Als u mij vraagt of [geïntimeerde] wist dat het paard van de vrouw (of vriendin) van [de verkoper van het paard] was, antwoord ik u dat dat al de eerste keer bij ons bezoek ter sprake is gekomen. Het paard liep toen in de binnenbak; toen is door [de verkoper van het paard] gezegd dat het zadelmak was en werd bereden door zijn vrouw. Met name ook tijdens het daaropvolgende tweede bezoek is ook nog gezegd dat die vrouw de eigenares van het paard was. Over de koopprijs is al bij het eerste bezoek door [geïntimeerde] ook door mij met haar gesproken. In elk geval is toen gezegd dat een bedrag aan commissie voor [appellant] en mij betaald zou worden. Over de betaling van de rest van de koopsom is op 24 maart 2003 in die zin gesproken dat de betaling van het bedrag van € 50.000,-- à contant zou gedaan worden bij het ophalen van het paard aan de vrouw van [de verkoper van het paard]; die was immers eigenares. Bij het derde bezoek op 24 maart 2003 is dus de koop gesloten.
…..
Toen alles in orde was bevonden heeft het toch nog zo'n 6 à 7 weken geduurd voordat alles voor de betaling rond was; kennelijk kostte het [geïntimeerde] moeite om het geld bij elkaar te krijgen. Wel was intussen aan mij een bedrag van € 20.000,-- overgemaakt voor de betaling van de commissie van mij en [appellant]; een bedrag van € 10.000,-- hiervan heb ik doorbetaald aan [appellant]."
8.3. [geïntimeerde] heeft over de bijeenkomst op 24 maart 2003 verklaard:
"Op 24 maart 2003 ben ik tezamen met [de echtgenoot van geïntimeerde] wederom naar [de verkoper van het paard] gegaan om het paard te bekijken. het was de bedoeling dat [de mogelijke sponsor] ook mee zou komen, maar zij bleek door ziekte verhinderd te zijn. Toen wij aankwamen bij [de verkoper van het paard] waren daar aanwezig [de verkoper van het paard] en zijn vrouw, [getuige 2] en [appellant]. Ook … was daarbij aanwezig de vriendin van [appellant]. Bij aankomst stelde [appellant] zich voor; over de mogelijkheid van koop is toen niet direct gesproken.
…..
Toen ik van het paard was afgestapt ben ik in gesprek geraakt met [getuige 2] en [appellant]. De [de verkoper van het paard en zijn vrouw] waren daar niet bij, want die voerden het paard weg. [de echtgenoot van geïntime[de echtgenoot van geïntimeerde] was nog bezig met het afwerken van de video-opnamen, maar voegde zich later bij ons. Ik kreeg toen te horen dat, of meer gezegd een seintje, dat ik nu een beslissing moest nemen over de aankoop van het paard. Daarop zijn we zonder de [de verkoper van het paard en zijn vrouw], naar een café gegaan om verder te praten. In het café waren aanwezig: [getuige 2], [appellant], en zijn vriendin, [de echtgenoot van geïntimeerde] en ik. Hoewel ik eigenlijk die dag nog niet tot de aankoop had willen beslissen en eerst met [de mogelijke sponsor] in Zweden de nieuwe door [de echtgenoot van geïntimeerde] gemaakte video-opnamen had willen bekijken, heb ik toch besloten om toen over de aankoop van het paard te onderhandelen, omdat ik de indruk had dat er wellicht ook andere geïnteresseerden waren. Er is toen een koopprijs afgesproken van € 70.000,-- te betalen bij het ophalen van het paard en dan nog een bedrag van € 30.000,-- als het paard door de hengstenkeuring in Zweden was gekomen. Verder is er gesproken over de keuringen die nog gedaan zouden moeten worden. Hiervoor is afgesproken dat [getuige 2], die ik toen nog vertrouwde, voor deze keuringen zorg zou dragen; het ging met name om een veterinaire keuring, röntgenfoto's en een spermamonster. Het was voor mij belangrijk dat die goed waren voor de keuring in Zweden. Ik heb ook papieren betreffende die keuringen gekregen; als ik het me goed herinner zijn die via DHL door de veterinaire kliniek aan mij toegezonden. U houdt mij voor het voorblad van een keuring van de dierenarts [de dierenarts] uit [plaats] ….; ik herinner mij dat dit keuringsformulier bij de mij destijds toegezonden stukken zich bevond. U wijst mij er op dat als 'owner' van het paard [de vrouw van de verkoper van het paard] staat vermeld. Ik meen dat ook wel destijds gezien te hebben, maar heb daar wel een verklaring voor. [de vrouw van de verkoper van het paard] zal het paard bij de kliniek hebben gebracht en zo zal haar naam wel op het formulier zijn terecht gekomen.
Als u mij nader vraagt omtrent de samenstelling van de koopprijs, geef ik toe dat het niet zo is dat een bedrag van de € 70.000,-- betaald zou worden bij het ophalen van het paard, maar voor het ophalen van het paard. In elk geval zou er een bedrag van € 20.000,-- betaald worden na ontvangst van genoemde keuringspapieren. Dit is als volgt gebeurd, dat ik nog een bedrag van € 20.000,-- had staan bij een Nederlandse bank; de toenmalige vriendin van [getuige 2], die werkte bij een bank, heeft er voor gezorgd dat dit bedrag werd overgemaakt naar de rekening van [appellant].
Het duurde even voordat ik het resterende bedrag van € 50.000,-- bij elkaar had, omdat ik met [de echtgenoot van geïntimeerde] had besloten op 24 maart 2003 het paard zelf te kopen, zonder hulp van [de mogelijke sponsor]. Het duurde daarom even voordat ik het geld, dat uit verschillende bronnen moest komen, bij elkaar had. Ik heb in dat verband telefonisch contact gezocht met [appellant] en hem gevraagd of het goed was dat een gedeelte in cheques zou worden betaald en een deel in contanten; ook heb ik gevraagd of het goed was dat de cheques ten name van [appellant] werden opgemaakt.
Tijdens het gesprek in het café heb ik mij ook eigenlijk verder niet afgevraagd wat de positie van [appellant] was omtrent het paard; omdat ik het paard nou eenmaal wilde kopen deed dat er niet zo toe voor mij. [appellant] was immers voor mij de man met wie ik zaken moest doen."
en voorts:
"Bij het voorlezen - in het Engels - van de hiervoor staande tekst merk ik op omtrent de betaling van € 20.000,-- door mij in april 2003, dat anders dan uit het voorstaande kan blijken, het niet zo was dat al op 24 maart 2003 is gesproken over een aanbetaling van
€ 20.000,--. Er is toen alleen gesproken over een lumpsum van € 70.000,--. Toen ik na ontvangst van de keuringspapieren in april 2003 het totale bedrag van € 70.000,-- nog niet bij elkaar had, maar wel al beschikte over een bedrag van € 20.000,--, heb ik contact gezocht met [getuige 2]. In overleg met [getuige 2] heb ik toen gezegd dat ik een bedrag van
€ 20.000,-- zou aanbetalen; [getuige 2] heeft mij gezegd, na overleg met [appellant], dat dat naar [appellant] moest gaan."
8.4. [de echtgenoot van geïntimeerde] heeft verklaard:
"Ik herinner mij dat mijn vrouw, toen ik haar weer ontmoette, na afloop van haar bezoek in Duitsland (hof: het eerste hiervoor genoemde bezoek van [geïntimeerde]) heeft verteld dat de naam van de man, met wie ze zaken moest doen, [appellant] was. Vervolgens is mijn vrouw een keer met een vriendin naar het paard wezen kijken; daarbij was ik niet betrokken. Ik ben wel aanwezig geweest bij het derde bezoek. op 24 maart 2003, tenminste als u mij dat zegt kan dat zo zijn geweest. Het was in elk geval twee weken na het bezoek van mijn vrouw met haar vriendin. Mijn vrouw en ik hebben bij dat bezoek gesproken met [de verkoper van het paard] en diens vrouw, [getuige 2] en [appellant] en diens vriendin."
en:
"Daarna zijn we naar een café gegaan. met wij bedoel ik mijn vrouw en ik, [appellant] en zijn vriendin en [getuige 2]. Er is gesproken over de koopprijs; ik denk dat ik de koopprijs van € 90.000,-- van [geïntimeerde] heb gehoord. Met betrekking tot [appellant] herinner ik me dat [getuige 2] heeft verteld dat [appellant] een belangrijke man in Nederland was, die zaken als de onderhavige kon doen. Als u mij vraagt of er over de eigendom van het paard toen is gesproken, antwoord ik nee; maar mijn indruk was dat [appellant] de eigenaar van het paard was omdat we met hem spraken. Er is een koopprijs van € 70.000,- overeengekomen, te vermeerderen met een bedrag van € 30.000,-- als het paard door de hengstenkeuring in Zweden zou komen. Er is toen niet gesproken over hoe en wanneer overigens de betaling(en) zou worden verricht."
en:
"De positie van [de verkoper van het paard] is bij dit gesprek niet aan de orde geweest. Na mijn terugkeer in Zweden ben ik niet bij de follow-up van de aankoop betrokken geweest. Na een aantal weken hoorde ik van [geïntimeerde] dat ze een aanbetaling van € 20.000,-- voor het paard moest doen. Dat was na contacten met [getuige 2], die al een oude vriend van haar was. Die instructie daarvoor kwam van de kant van [getuige 2], zoals ik dat in elk geval van [geïntimeerde] begreep. Die betaling is verricht in elk geval in samenwerking met de toenmalige vriendin van [getuige 2], die werkte bij een Nederlandse bank. Dat bedrag zou worden betaald aan [appellant]. Dit is allemaal naar horen zeggen van [geïntimeerde]; ik heb daar nooit papieren over gezien. Ik moet nog wel een correctie aanbrengen, want ik heb wel gezien op een bankafschrift op een gegeven moment dat van de Nederlandse rekening een bedrag van € 20.000,-- af was. Ik kan me niet herinneren of dat door een opname of een overboeking is gebeurd."
9. Het hof is op grond van de getuigenverklaringen van oordeel dat [appellant] de voorshandse aanname van het hof in het tussenarrest van 2 juni 2009 voldoende heeft ontzenuwd. Terzijde merkt het hof wel op dat het het hof bevreemdt dat in het kader van de waarheidsvinding noch door [appellant] noch door [geïntimeerde] [de verkoper van het paard en zijn vrouw] als getuigen zijn voorgebracht. Hierbij merkt het hof volledigheidhalve nog op dat het hof geen kennis heeft genomen van de door [geïntimeerde] mede overgelegde processtukken van [de verkoper van het paard] uit de procedure in eerste aanleg tussen [geïntimeerde] en [de verkoper van het paard] nu deze niet tevens aan te merken zijn als processtukken in de onderhavige procedure en door [geïntimeerde] evenmin naar deze processtukken enige verwijzing is gedaan.
10. Het hof laat bij het onder 9 gegeven oordeel allereerst de eigen getuigenverklaring van [geïntimeerde] zwaar wegen. Hieruit blijkt het navolgende.
10.1. [geïntimeerde] heeft na twee eerdere bezichtigingen van het paard eerst bij het sluiten van de koopovereenkomst op 24 maart 2003 contact gehad met [appellant]. Het hof overweegt in dit verband ten aanzien van de vaststelling of [appellant] als verkoper jegens [geïntimeerde] is opgetreden, dat voordien [appellant] in elk geval niet de indruk bij [geïntimeerde] heeft kunnen wekken dat hij als verkoper van het paard optrad.
10.2. [geïntimeerde] heeft als getuige verklaard dat ze bij haar eerste bezoek wist dat het paard eigendom was van de [de verkoper van het paard en zijn vrouw]. Volgens haar zeggen heeft [de verkoper van het paard] haar toen meegedeeld dat [appellant] een optie had op het paard en dat ze daarom met [appellant] over de koopprijs moest onderhandelen. Uit de verklaring van [geïntimeerde] blijkt niet dat de eigendomskwestie tijdens het tweede bezoek, waarbij [appellant] dus evenmin aanwezig was, aan de orde is geweest.
10.3. Over de bijeenkomst op 24 maart 2003 in het café heeft [geïntimeerde] verklaard:
"Tijdens het gesprek in het café heb ik mij ook eigenlijk verder niet afgevraagd wat de positie van [appellant] was omtrent het paard; omdat ik het paard nou eenmaal wilde kopen deed dat er niet zo toe voor mij. [appellant] was immers voor mij de man met wie ik zaken moest doen."
10.4. Hierbij komt dat [de echtgenoot van geïntimeerde] heeft verklaard dat over de eigendom van het paard op 24 maart 2003 niet is gesproken.
11. De consistente stellingen en verklaringen van [appellant] en [getuige 2] omtrent de wetenschap van [geïntimeerde] dat [appellant] niet als verkoper maar als bemiddelaar voor [de verkoper van het paard] (of diens vrouw) optrad sluiten bij het hiervoor onder 10 overwogene aan. Immers: ook als [appellant] als bemiddelaar voor [de verkoper van het paard] optrad zijn de verklaringen van [geïntimeerde] en [de echtgenoot van geïntimeerde] dat met [appellant] moest worden onderhandeld hiermee verenigbaar.
12. Het hof is voorts van oordeel dat hetgeen [geïntimeerde] heeft verklaard omtrent haar betaling van een bedrag van € 20.000,-- van haar Nederlandse bankrekening aan [getuige 2] dan wel [appellant] onvoldoende steun vindt in ander bewijs; de verklaring van [de echtgenoot van geïntimeerde], die is gebaseerd op mededelingen van [geïntimeerde], biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. De lezing van [geïntimeerde] dat het hier ging om een deelbetaling van een totale koopprijs aan [appellant] vindt onvoldoende steun in ander (aanvullend) bewijs. Voorts wijst het hof erop dat [geïntimeerde] over deze betaling verschillende standpunten heeft ingenomen. In eerste aanleg heeft zij in de inleidende dagvaarding onder 7 gesteld dat een bedrag van € 20.000,-- door haar is overgemaakt op de rekening van [appellant]. Als getuige heeft zij dit aanvankelijk min of meer bevestigd door te verklaren dat de toenmalige vriendin van [getuige 2], die werkte bij een Nederlandse bank, er voor heeft gezorgd dat dit bedrag werd overgemaakt naar de rekening van [appellant]. Geconfronteerd als getuige met een fotocopie van een afschrift van haar bankrekening bij ING bank te [plaats], waaruit blijkt dat het betreffende bedrag van € 20.000,-- in contanten is opgenomen, heeft ze geen andere verklaring. Na kennis te hebben genomen van de getuigenverklaringen van [appellant] en [getuige 2] stelt zij in haar memorie na enquete onder 28 dat [appellant] haar desgevraagd heeft te kennen gegeven dat ze de aanbetaling diende te voldoen via [getuige 2]; voorts stelt zij daarbij dat haar inmiddels is gebleken dat een deel van het bedrag door de toenmalige vriendin [X] van [getuige 2] deels aan [getuige 2] en deels aan [appellant] is betaald.
13. Met betrekking tot omstandigheden na 24 maart 2003, voor zover mede van belang, is gebleken dat in keuringspapieren, waarvan [geïntimeerde] blijkens haar stellingen voor de levering van het paard kennis heeft genomen, ook [de vrouww van de verkoper van het paard] als "owner" staat vermeld.
14. [geïntimeerde] heeft zich er voorts op beroepen dat na de overdracht van het paard aan [geïntimeerde] op 3 juni 2003 [appellant] met [de verkoper van het paard] een schriftelijke koopovereenkomst betreffende het paard heeft gesloten.
14.1. [appellant] heeft hierover als getuige verklaard:
"U vraagt mij een verklaring voor het feit, dat na het vertrek van [geïntimeerde] met het paard, door mij op 3 juni 2003 een schriftelijk "Kaufvertrag" is ondertekend, waarin staat dat ik het paard heb gekocht van [de vrouw van de verkoper van het paard]. Ik meen me te herinneren dat door [de verkoper van het paard] is gezegd dat op grond van nieuwe Duitse wetgeving er een dergelijk contract moest komen; zoals ik al eerder in deze procedure heb gesteld - en daar blijf ik dus bij - heb ik dat stuk maar ondertekend, omdat ik er geen kwaad in zag. De zaak was toch afgelopen. Achteraf gezien was dat natuurlijk stom. Op een vraag van u antwoord ik nog dat ik noch met [de verkoper van het paard] en zijn vrouw, noch met een andere paardenhandelaar ook op dezelfde wijze een schriftelijke koopovereenkomst heb gesloten in zaken, waarin ik als koper van paarden of bemiddelaar optrad.
Op een vraag van mr. Weda antwoord ik, dat ik één pagina van het genoemde contract heb gezien en die pagina heb ondertekend."
14.2. Het hof acht dit een voldoende verklaring van [appellant] voor de gang van zaken rond dit contract.
15. Het hof kent voorts - anders dan de rechtbank - aan de verwikkelingen rond en na het brengen van het paard door [geïntimeerde] bij [appellant] in augustus 2003 geen bijzondere betekenis toe voor de beantwoording van de vraag wie als verkoper jegens [geïntimeerde] heeft te gelden. Er is toen een nieuwe situatie ontstaan; het hof acht hetgeen toen is gebeurd niet van belang voor de beantwoording van de vraag of [geïntimeerde] tijdens de onderhandelingen en het sluiten van de koopovereenkomst [appellant] als verkoper mocht beschouwen.
16. Het vorenstaande leidt het hof tot het oordeel dat [appellant] niet als verkoper van het paard jegens [geïntimeerde] moet worden aangemerkt.
17. Grief I in het principaal appel slaagt derhalve. Op grond hiervan dienen de bestreden vonnissen van 7 juni 2006 en 28 november 2007, voor zover gewezen tussen [geïntimeerde] en [appellant], te worden vernietigd en dienen de vorderingen van [geïntimeerde] jegens [appellant] alsnog te worden afgewezen. De grieven II tot en met V in het principaal appel behoeven op grond hiervan geen behandeling. Ook grief VI in het principaal appel , die geen zelfstandige betekenis heeft, kan buiten behandeling blijven.
Incidenteel appel
18. In incidenteel appel vordert [geïntimeerde] - bij bekrachtiging van het bestreden vonnis van 28 november 2007 - dit vonnis alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
19. Op grond van hetgeen het hof heeft overwogen en zal beslissen omtrent het principaal appel behoeft het incidenteel appel inhoudelijk geen behandeling. De vordering van [geïntimeerde] zal worden afgewezen.
De slotsom
In het principaal appel
De bestreden vonnissen van 7 juni 2006 en 28 november 2007, voor zover gewezen tussen [geïntimeerde] en [appellant], dienen te worden vernietigd. De vorderingen van [geïntimeerde] jegens [appellant] zullen alsnog worden afgewezen.
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties (eerste aanleg: tarief IV, 4 punten; hoger beroep: tarief IV, 3,5 punten).
In het incidenteel appel
De vordering van [geïntimeerde] zal worden afgewezen.
Het hof ziet geen reden om in het incidenteel appel een kostenveroordeling uit te spreken.
De beslissing
Het gerechtshof:
in het principaal appel
vernietigt de bestreden vonnissen van 7 juni 2006 en 28 november 2007 voor zover gewezen tussen [geïntimeerde] en [appellant];
en opnieuw rechtdoende:
wijst af de vorderingen van [geïntimeerde];
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant]:
in eerste aanleg op € 1.100,-- aan verschotten en € 3.576,-- aan geliquideerd salaris voor de procureur,
in hoger beroep op € 2.865,44 aan verschotten en € 5.708,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
in het incidenteel appel
wijst af de vordering van [geïntimeerde].
Aldus gewezen door mrs. F.J. Streppel, voorzitter, R.Ch. Verschuur en
W. Breemhaar, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 5 april 2011 in bijzijn van de griffier.