Parketnummer: 24-002847-09
Parketnummer eerste aanleg: 19-830194-09
Arrest van 22 april 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 27 oktober 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte mr. R. Bosma, advocaat te Assen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, heeft een maatregel opgelegd en heeft op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld toezicht door de reclassering met de verplichting de Cognitieve Vaardigheidstraining (COVA) te volgen of een andere ambulante behandeling te ondergaan.
Met betrekking tot het in beslag genomen mes heeft de advocaat-generaal de onttrekking aan het verkeer gevorderd.
Met betrekking tot de in beslag genomen trui, riem, sokken, schoenen en broek heeft de advocaat-generaal gevorderd deze terug te geven aan verdachte.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 29 juli 2009 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (meermalen) in het lichaam (in de directe nabijheid van diens hart) heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 29 juli 2009 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (meermalen) in het lichaam (in de directe nabijheid van diens hart) heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 29 juli 2009 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (meermalen) in het lichaam (in de directe nabijheid van diens hart) heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vrijspraak
Op basis van het dossier en van het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 29 juli 2009 bevond verdachte zich samen met een ander in de woning van zijn
ex-vriendin [ex-vriendin van verdachte]. De woning betrof een bovenwoning. Ongeveer een week daarvoor heeft verdachte problemen gekregen met [slachtoffer]. Deze problemen lagen in de relationele sfeer. [slachtoffer] was de vriend van de ex-vriendin van verdachte. Er was tevens sprake van relationele problemen tussen [slachtoffer] en [ex-vriendin van verdachte]. [ex-vriendin van verdachte] heeft [slachtoffer] meermalen op zijn gedrag aangesproken. [ex-vriendin van verdachte] heeft op 29 juli 2009 in de avond ook nog contact met [slachtoffer] gehad. Op 29 juli 2009 is de situatie uiteindelijk geëscaleerd. Verdachte had op 29 juli 2009, tussen 21.15 uur en 21.30 uur, zijn auto voor de woning van [ex-vriendin van verdachte] geparkeerd. [slachtoffer] belde in de loop van de avond aan bij de woning van [ex-vriendin van verdachte]. [slachtoffer] wilde een krat bier van [ex-vriendin van verdachte] kopen. [ex-vriendin van verdachte] heeft via het raam met [slachtoffer] gesproken en heeft hem verteld dat zij geen bier verkocht en dat hij haar niet lastig moest vallen. [slachtoffer] heeft [ex-vriendin van verdachte] daarop gevraagd wie zich in haar woning bevond, waarop [ex-vriendin van verdachte] heeft geantwoord dat verdachte zich in haar woning bevond. Hierop heeft [slachtoffer] een bierflesje in de richting van verdachtes auto gegooid. Verdachte zag vervolgens dat [slachtoffer] nog een bierflesje in de richting van verdachtes auto gooide en hoorde dat het flesje op verdachtes auto terecht kwam. Verdachte is daarop naar beneden gegaan, heeft de deur geopend en is naar buiten gelopen en is met een uitgeklapt mes op [slachtoffer] toegelopen. Er is daarop een vechtpartij ontstaan tussen verdachte en [slachtoffer]. [slachtoffer] heeft daarbij steekwonden opgelopen. [slachtoffer] is daarbij onder meer in de borstkas, in de nabijheid van diens hart geraakt. [slachtoffer] is tengevolge van dit letsel gedurende een nacht ter observatie opgenomen geweest in het ziekenhuis.
Op grond van de bovengenoemde feiten en omstandigheden, in samenhang beschouwd met de verklaring van verdachte zoals die door hem ter terechtzitting van de rechtbank is afgelegd, is het hof van oordeel, dat in de omstandigheid dat verdachte vanuit de woning van [ex-vriendin van verdachte] een mes opengeklapt mee naar buiten heeft genomen en aldaar heeft gebruikt, weliswaar een aanwijzing besloten ligt dat verdachte het voornemen had opgevat [slachtoffer] te doden, maar dat het bestaan van voorafgaand kalm beraad en rustig overleg niet kan worden vastgesteld.
De verdachte - die zijn auto beschouwde als zijn waardevolste bezit, welke immers als zijn onderdak fungeerde nu hij het huis was uitgezet, en die door [slachtoffer] werd gepoogd te beschadigen - is na die poging tot beschadiging van zijn auto door [slachtoffer] in een zeer kort tijdsbestek in een opwelling tot uitbarsting gekomen, hetgeen resulteerde in het steken en snijden met een mes dat verdachte dagelijks op zak had. Alles bijeen genomen is er naar het oordeel van het hof onder deze omstandigheden sprake van een zeer heftige en ogenblikkelijke gemoedstoestand waarin de verdachte heeft gehandeld en kan er niet gesproken worden van kalm beraad en rustig overleg. Derhalve is het hof met de rechtbank en anders dan de advocaat-generaal van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot moord niet bewezen kan worden en dat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft ter zitting van het hof aangevoerd, dat verdachte onbewust met het mes heeft gestoken en niet heeft doorgestoken, zodat het slachtoffer als gevolg van het steken niet dood had kunnen gaan. Voor zover de raadsman hiermee heeft bedoeld dat verdachte geen opzet heeft gehad op het doden van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke vorm, overweegt het hof als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden
van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Uit het dossier en het verhandelende ter zitting van het hof is gebleken dat verdachte tijdens de vechtpartij met [slachtoffer] meermalen met een mes ongecontroleerd in het lichaam van [slachtoffer] heeft gestoken en gesneden. [slachtoffer] is daarbij onder meer in de directe nabijheid van diens hart geraakt. Deze verwondingen, waarvan zich in het dossier kleurenfoto's bevinden, zijn naar het oordeel van het hof naar hun uiterlijke verschijningsvormen aan te merken als potentieel dodelijke verwondingen, nu de messteken zijn toegebracht in de directe omgeving van vitale lichaamsdelen waaronder het hart. Door aldus te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] met dat mes in een vitaal onderdeel van het lichaam, zoals het hart, zou kunnen raken en aldus deze [slachtoffer] dodelijk zou kunnen treffen.
Verdachte heeft zich ten aanzien van aangever [slachtoffer] dan ook schuldig gemaakt aan poging tot doodslag.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
subsidiair:
hij op 29 juli 2009 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes meermalen in het lichaam (in de directe nabijheid van diens hart) heeft gestoken en gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
subsidiair:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid en voorwaardelijk verzoek van de raadsman om nader onderzoek
De raadsman heeft ter zitting van het hof - voor zover thans nog van belang - verzocht om - in het geval dat geen vrijspraak van de poging tot doodslag volgt - de zaak aan te houden, teneinde verdachte multidisciplinair (psychologisch en psychiatrisch) te laten onderzoeken. Volgens de raadsman staat in verband met het speedgebruik van verdachte onvoldoende vast dat de ten laste gelegde poging tot doodslag verdachte kan worden toegerekend.
Met betrekking tot dit verzoek overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel, dat het gebruik van speed in zijn algemeenheid niet tot
vermindering van de toerekenbaarheid leidt, nu verdachte dat middel zelf tot zich heeft genomen en met de effecten van speedgebruik bekend kon worden verondersteld. In de onderhavige zaak heeft [deskundige], klinisch psycholoog en vast gerechtelijk deskundige, op 25 september 2009 een psychologisch rapport omtrent verdachte uitgebracht. Uit dat rapport blijkt dat [deskundige] (onder meer) het speedgebruik van verdachte in verband met de toerekenbaarheid van verdachte ter zake van het ten laste gelegde heeft onderzocht. Zijn bevindingen met daaraan gekoppeld zijn conclusie heeft hij verwoord in dat rapport. Dat rapport houdt als conclusie onder meer in:
Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van middelengebruik (speed). Er is niet sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Wel is sprake van een trage en weinig flexibele manier van denken, waardoor hij vaak moeite heeft dingen onder woorden te brengen en adequaat te reageren als mensen iets vervelends tegen hem zeggen. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was er sprake van voorafgaand middelengebruik. Het middelengebruik lijkt niet van invloed te zijn geweest op het ten laste gelegde en verdachte heeft geen andere stoornissen. Daarom wordt verdachte volledig toerekeningsvatbaar geacht voor het ten laste gelegde.
Op grond van het vorenstaande deskundigenrapport is het hof voldoende ingelicht en acht het hof geen noodzaak aanwezig om verdachte multidisciplinair (psychologisch en psychiatrisch) nader te laten onderzoeken. Het verzoek van de raadsman wordt derhalve afgewezen.
Het hof neemt voormelde conclusie van [deskundige] over en maakt die tot de zijne.
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dat feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 29 juli 2009, nadat [slachtoffer] al een week daarvoor de nodige problemen had veroorzaakt en nadat [slachtoffer] kort voor het plegen van het bewezen verklaarde feit ook nog de auto van verdachte poogde te beschadigen, welke auto verdachte beschouwde als zijn waardevolste bezit, gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte heeft [slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam gestoken en gesneden. [slachtoffer] is daarbij in de directe nabijheid van diens hart geraakt. Door aldus te handelen heeft verdachte niet alleen eigenrichting gepleegd, maar heeft hij ook de lichamelijke integriteit van die [slachtoffer] ernstig aangetast.
Het bewezen verklaarde kan de verdachte volledig worden toegerekend.
Op grond van het vorenstaande dient aan verdachte in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te worden opgelegd.
Hier staat echter het volgende tegenover.
Omtrent verdachte is door het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering op
11 september 2009 een voorlichtingsrapport uitgebracht. Daaruit blijkt het volgende. Voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit was verdachte zijn werk kwijtgeraakt, had hij geldgebrek en kreeg hij onenigheid met zijn moeder. De treiterijen van het slachtoffer maakten de situatie voor verdachte spanningsvol. Zijn speedgebruik nam toe, waardoor hij in zijn gedrag onrustiger/impulsiever werd. De kans op recidive wordt als matig ingeschat. Toezicht wordt geïndiceerd. Verdachte heeft aangegeven hiervoor gemotiveerd te zijn. Enerzijds zal dit toezicht gericht moeten zijn op praktische zaken als werk, financiën en huisvesting en anderzijds op zijn verslavingsgevoeligheid en het leren omgaan met emoties en gevoelens van agressie/onmacht. Omdat verdachte "langzaam denkend" is, wordt tevens geadviseerd verdachte in aanmerking te laten komen voor een COVA+training. Mocht blijken dat verdachte niet tot de doelgroep van deze training behoort, dan wordt geadviseerd verdachte een soortgelijke training bij het AFPN te laten volgen.
Eerder vermeld rapport van psycholoog [deskundige] houdt - voor zover hier van belang - voorts in:
De kans op recidive lijkt klein, zeker als verdachte huisvesting en werk vindt. In het kader van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt geadviseerd verdachte onder verplicht reclasseringstoezicht te stellen. Het is van veel belang dat hij passend betaald werk en woonruimte vindt. Het verdient aanbeveling dat hij stopt met zijn middelengebruik, waarbij hij waarschijnlijk hulp nodig heeft van de VNN. Verdachte zou veel baat kunnen hebben bij een Cognitieve Vaardigheidstraining (COVA).
Omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft de raadsman ter zitting van het hof nog het volgende aangevoerd. Verdachte is na het plegen van het ten laste gelegde op enig moment naar de Breegweestee gegaan. Van daaruit is zijn uitkering geregeld en is woonruimte voor hem gevonden. Verdachte betrekt sedert
8 december 2010 een één kamerappartement. Verdachte heeft zijn speedgebruik drastisch verminderd. Verdachte wenst niet in herhaling te vervallen. Verdachte heeft aangegeven bereid te zijn een COVA-training te volgen en nog steeds behoefte te hebben aan reclasseringshulp.
Het hof leidt uit de reclasseringsrapportage, die wordt ondersteund door de psychologische rapportage, en de door de raadsman genoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte, af, dat er inmiddels meer stabiele factoren in het leven van verdachte zijn gekomen en dat verdachte kennelijk een andere meer positieve weg is ingeslagen.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 februari 2011 blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van het plegen van strafbare feiten is veroordeeld en voorts dat hij na het plegen van het bewezen verklaarde feit niet wederom met justitie in aanraking is gekomen.
Al het vorenstaande, in samenhang beschouwd, leidt er toe dat, ondanks het gegeven dat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank, tegen de achtergrond van de gewijzigde leefomstandigheden van verdachte, een passende bestraffing gevonden kan worden in het opleggen van de door de rechtbank opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, met daaraan gekoppeld toezicht door de reclassering en - zo nodig - het volgen van een Cognitieve Vaardigheidstraining (COVA) of een soortgelijke training bij het AFPN of een soortgelijke instelling. Bij de strafoplegging heeft het hof tevens rekening gehouden met de actieve rol die het slachtoffer [slachtoffer] - hoe dan ook - in de aanloop naar het geheel heeft gehad.
Verbeurdverklaring
Het door het hof verbeurd te verklaren mes is daarvoor vatbaar. Immers, met behulp van dat mes is het bewezen verklaarde feit begaan en het behoort toe aan verdachte.
Benadeelde partij
Gebleken is, dat de benadeelde partij [slachtoffer] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg niet is toegewezen en dat hij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep niet voort en kan het hof niet op die vordering beslissen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zes maanden;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van twee maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling, ook indien die inhouden het volgen van een Cognitieve Vaardigheidstraining (COVA) of een soortgelijke training bij het AFPN of een soortgelijke instelling;
draagt genoemde instelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart verbeurd:
een meerkleurig zakmes;
gelast de teruggave aan verdachte van:
- een zwarte trui; - een zwarte riem; - twee zwarte sokken; - twee zwarte schoenen; - een meerkleurige broek.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Meijer-Campfens, voorzitter, mr. Lahuis en mr. Dolfing, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier.