ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ2747

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002987-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.M. van den Bergh
  • P. Greve
  • J.P. van Stempvoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door leerling in het kader van onderwijsactiviteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 22 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, een leerling van een VMBO-school, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van verduistering. De kinderrechter had hem veroordeeld tot straffen zoals in dat vonnis omschreven. De verdachte was in de ten laste gelegde periode vierdejaars leerling en had werkzaamheden verricht in het schoolwinkeltje, waar hij en zijn medeverdachten verantwoordelijk waren voor de verkoop van eet- en drinkwaren. De ten laste gelegde verduistering vond plaats in de context van deze werkzaamheden.

Het hof oordeelde dat de werkzaamheden die de verdachte uitvoerde onderdeel waren van zijn opleiding en dat er geen sprake was van een dienstbetrekking. De verdachte had geen speciale rol of extra verantwoordelijkheid en de werkzaamheden waren opgedragen door de mentor zonder enige geldelijke vergoeding. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een met een dienstbetrekking te vergelijken relatie tussen de schoolleiding en de leerling. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde verduistering in dienstbetrekking.

Het hof heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het medeplegen van verduistering, en heeft hem veroordeeld tot vijf dagen jeugddetentie en negentig uren werkstraf, waarvan vijftig uren voorwaardelijk. De uitspraak is gedaan met inachtneming van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof heeft de straffen gemotiveerd op basis van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002987-10
Parketnummer eerste aanleg: 17-682022-10
Arrest van 22 april 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden van 2 december 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte voor het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van vijf dagen, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, alsmede tot een werkstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 1 april 2010
te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk (wissel)geld en/of
eet- en/of drinkwaren ((waaronder) frisdrank en/of broodjes en/of snoep), in elk geval
enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [Scholengemeenschap], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en welk(e) (wissel)geld en/of eet- en/of drinkwaren verdachte en/of zijn mededader(s) uit
hoofde van zijn/hun persoonlijke dienstbetrekking van/als leerling/stagiaire in het kader
van de studierichting/opleiding belast met het beheer van de kassa en/of het geld in die kassa en/of het uitvoeren van werkzaamheden ((waaronder) de verkoop van de eet- en/of drinkwaren) van/in de VMBO-winkel, dan wel het winkeltje van waaruit eet- en/of drinkwaren in school
werden verkocht, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), (telkens)
wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 1 april 2010 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk (wissel)geld en/of eet- en/of drinkwaren (waaronder) frisdrank en/of broodjes en/of snoep), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Scholengemeenschap], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) (wissel)geld en/of eet- en/of drinkwaren verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als leerling/stagiaire in het kader van de studierichting/opleiding belast met het beheer van de kassa en/of het geld in die kassa en/of het uitvoeren van werkzaamheden ((waaronder) de verkoop van de eet- en/of drinkwaren) van/in de VMBO-winkel, dan wel het winkeltje van waaruit eet- en/of drinkwaren in school werden verkocht, onder zich had(den), (telkens) wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
meer subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 1 april 2010 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal, (telkens) (wissel)geld en/of eet- en/of drinkwaren ((waaronder) frisdrank en/of broodjes en/of snoep) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat geld en/of die goederen (etenswaar/snoep) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Vrijspraak
Verdachte wordt primair verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) verduistering in dienstbetrekking. De kinderrechter heeft het primair ten laste gelegde bewezen verklaard. De advocaat-generaal heeft haar vordering ter terechtzitting op een bewezenverklaring van die strafverzwarende omstandigheid gebaseerd.
Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen leidt het hof het navolgende af.
Verdachte was in de ten laste gelegde periode vierdejaars leerling aan de [Scholengemeenschap] te [plaats], alwaar hij een VMBO-opleiding volgde. Het ontwikkelen van vaardigheden op het gebied van 'handel' maakte deel uit van die opleiding. In dat kader dienden de derde- en vierdeklassers, onder wie verdachte en zijn medeverdachten, werkzaamheden te verrichten als kassabediende in het schoolwinkeltje, waar tijdens de pauzes brood, snoep en drinken werden verkocht aan leerlingen. Op deze wijze konden de leerlingen leren hoe gelden in ontvangst te nemen voor gekochte versnaperingen en het juiste wisselgeld terug te geven. De ten laste gelegde verduistering vond in deze context plaats. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat - gelet op het grote aantal leerlingen - elke leerling zo'n drie of vier keer voor deze taak werd ingeroosterd. Het betrof een (onderwijs)activiteit die was opgedragen door de mentor. Er was geen sprake van een overeenkomst noch van een geldelijke vergoeding.
Het door de tenlastelegger primair beoogde artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht ziet op diegene die verduistering pleegt ten aanzien van een goed dat hij uit hoofde van een dienstbetrekking of een beroep of tegen een geldelijke vergoeding onder zich heeft.
De advocaat-generaal acht de aanwezigheid van een gezagsverhouding bepalend voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van overtreding van artikel 322 dan wel voor de subsidiair ten laste gelegde overtreding van de algemene verduisterings-strafbepaling ex artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht die stelling in casu niet houdbaar. Hoewel er in zijn algemeenheid sprake is van een zekere gezagsverhouding tussen schoolleiding/mentor en leerling, acht het hof de aard en het karakter van een dergelijke verhouding evenwel te zeer verschillen met die van een dienstbetrekking. Het belang dat artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht beoogt te beschermen is - onder meer - gelegen in het bijzondere vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in personen die een bepaald beroep uitoefenen of in een persoonlijke dienstbetrekking tot de benadeelde staan.
De werkzaamheden die verdachte uitvoerde waren onderdeel van het normale curriculum van zijn opleiding. Hij had daarin geen speciale rol of extra verantwoordelijkheid op zich genomen of opgedragen gekregen. In die zin
is er naar het oordeel van het hof ook in dit specifieke geval geen sprake van een met een dienstbetrekking te vergelijken relatie tussen schoolleiding c.q. mentor enerzijds en leerling anderzijds.
Het hof acht daarom niet bewezen hetgeen primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
subsidiair
hij in de periode van 1 september 2009 tot en met 1 april 2010 te [plaats], in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met anderen, meermalen opzettelijk geld, toebehorende aan [Scholengemeenschap], welk geld verdachte en zijn mededaders anders dan door misdrijf, te weten als leerling/stagiaire in het kader van de opleiding belast met het beheer van de kassa en het geld in die kassa en het uitvoeren van werkzaamheden, waaronder de verkoop van de eet- en drinkwaren in de VMBO-winkel, onder zich hadden, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
subsidiair
medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, tezamen met een (groot) aantal anderen, schuldig gemaakt aan verduistering van gelden, toebehorende aan de school waarvan hij leerling was.
Verdachte heeft een praktijkonderdeel van die opleiding, bedoeld om leerlingen vertrouwd te maken met het professioneel omgaan met (andersmans) geld, aangewend ten behoeve van financieel gewin voor zichzelf en/of zijn medeverdachten. Verdachte heeft daarmee de school benadeeld en het vertrouwen, dat de leiding door het organiseren van een dergelijke onderwijsactiviteit kennelijk in haar leerlingen heeft, beschaamd.
Verdachte ontkent zijn aandeel in het ten laste gelegde. Het hof heeft daardoor geen inzicht verkregen in hetgeen hem tot zijn gedragingen heeft bewogen.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 februari 2011, waaruit blijkt dat er weliswaar sprake is geweest van enkele politie- en justitiecontacten, doch niet van eerdere veroordelingen.
Daarnaast heeft het hof kennis genomen van de inmiddels enigszins gedateerde rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming van 14 april 2010 en 7 september 2010. Hoewel er enige zorgen zijn over het feit dat verdachte steeds opnieuw in beeld is bij de politie en weinig van zins lijkt naar de oorzaken daarvan te kijken, functioneert hij op alle (overige) leefgebieden naar behoren. Een verplicht reclasseringscontact lijkt dan ook (thans) geen meerwaarde te hebben.
Alles afwegende, daarbij tevens gelet op de aan de medeverdachten opgelegde straffen, is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde straffen recht doen aan het bewezen verklaarde. Aan verdachte zal dan ook jeugddetentie worden opgelegd, waarvan de duur gelijk is aan de dagen die door hem reeds in verzekering en voorlopige hechtenis zijn doorgebracht. Daarnaast zal het hof aan verdachte een werkstraf van na te melden duur en modaliteit worden opgelegd. Dat het voorwaardelijk deel daarvan groter is dan door de advocaat-generaal gevorderd, is gelegen in het feit dat het hof verdachte heeft vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid van artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 77a, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot jeugddetentie voor de duur van vijf dagen;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van negentig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie voor de duur van vijfenveertig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat een gedeelte van de werkstraf groot vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter, mr. P. Greve en mr. J.P. van Stempvoort, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Van Stempvoort voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.