ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ2895

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 10/00099 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zelfstandigenaftrek en urencriterium voor ondernemer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 15 maart 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die in het speciaal onderwijs heeft gewerkt en in 2005 een onderneming is gestart onder de naam 'B'. De zaak draait om de vraag of belanghebbende recht heeft op zelfstandigenaftrek op basis van de door haar behaalde winst uit onderneming. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft de zelfstandigenaftrek niet in aanmerking genomen, omdat belanghebbende volgens hem niet voldeed aan het urencriterium, dat vereist dat een ondernemer minimaal 1225 uren per jaar aan zijn onderneming besteedt.

Belanghebbende heeft in haar aangifte een negatief bedrag van € 12.904 als belastbare winst uit onderneming opgevoerd, inclusief een zelfstandigenaftrek van € 10.355. De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV opgelegd, waarbij hij de zelfstandigenaftrek niet heeft geaccepteerd. Belanghebbende heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelt dat zij wel degelijk aan het urencriterium heeft voldaan.

Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende in 2005 elf facturen heeft uitgeschreven en in totaal 139 uren heeft gedeclareerd. De Inspecteur betwist echter dat zij aan het urencriterium heeft voldaan en stelt dat het aantal daadwerkelijk aan de onderneming bestede uren veel lager ligt. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zij aan het urencriterium voldeed. De stelling dat de openingstijden van haar onderneming als aan de onderneming bestede uren kunnen worden aangemerkt, wordt door het Hof verworpen. Het Hof komt tot de conclusie dat belanghebbende geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij specifieke vereisten voor het beroepschrift in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector belastingrecht
nummer 10/00099
uitspraakdatum: 15 maart 2011
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 18 maart 2010 nummer AWB 08/2085, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.909 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 312.
1.2 Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij haar uitspraak van 18 maart 2010 ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2010 te Leeuwarden. Daarbij is verschenen en gehoord mr. A namens de Inspecteur. Belanghebbenden en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving aan het Hof niet ter zitting verschenen.
1.7 Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst om belanghebbende de gelegenheid te geven te reageren op de kopie van de agenda over het jaar 2005, die de Inspecteur op 6 december 2010 aan het Hof heeft doen toekomen. Na ontvangst van de reactie van belanghebbende, welke reactie aan de Inspecteur is doorgezonden, hebben partijen toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nadere zitting. Het Hof heeft daarop op grond van artikel 8:64, lid 5, van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende heeft in het speciaal onderwijs gewerkt. In het schooljaar 2004/2005 heeft zij de mogelijkheid gekregen het speciaal onderwijs na vijftien jaar vanwege haar arbeidsongeschiktheid te verlaten via een loopbaantraject. Zij heeft toen de mogelijkheden verkend om een eigen onderneming te beginnen. In het jaar 2005 is zij onder de naam “B” een onderneming begonnen, waarbij zij jongeren met leer- en gedragsproblemen thuis ontvangt om hen huiswerkbegeleiding te geven. De openingstijden van “B” waren van 12:30 tot 18:00 uur. De jongeren konden dan zonder afspraak bij haar thuis komen.
2.2 In het jaar 2005 heeft belanghebbende aan drie jongeren huiswerkbegeleiding gegeven. Tot de zomervakantie heeft zij telkens één jongere thuis ontvangen en na de zomervakantie waren dat veelal twee jongeren. Van de begeleiding heeft belanghebbende verslagen en diagnoses gemaakt voor de ouders alsmede voor diverse andere personen en instanties. Tevens heeft zij contact onderhouden met deze instanties en de ouders over de begeleiding.
2.3 Haar overige werkzaamheden hebben in het jaar 2005 bestaan uit onder andere de opbouw van de onderneming, relatiebeheer, intercollegiaal contact, literatuuronderzoek, ontwikkelingsuren, schoonmaken, aanschaf materiaal en administratie.
2.4 Belanghebbende is in november 2005 gestart met het volgen van een aantal modules van de studie orthopedagogiek aan de Rijksuniversiteit Groningen.
2.5 Belanghebbende heeft in het jaar 2005 in totaal elf facturen uitgeschreven. De eerste factuur dateert van 1 april 2005. Belanghebbende heeft in totaal 139 uren gedeclareerd tegen een uurtarief van € 20 of € 21,32. Haar in totaal gedeclareerde omzet bedraagt € 2.874,38.
2.6 In haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2005 heeft belanghebbende een bedrag van € 12.904 negatief als belastbare winst uit onderneming verantwoord. Hierbij heeft zij een bedrag van € 10.355 (€ 8.386 verhoogd met € 1.969) als zelfstandigenaftrek in aanmerking genomen.
2.7 Belanghebbende heeft in het jaar 2005 naast de door haar als winst uit onderneming verantwoorde inkomsten, een uitkering van de Gemeente Groningen ontvangen van € 10.911.
2.8 De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2005 de door belanghebbende opgevoerde zelfstandigenaftrek niet in aanmerking genomen.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of op het vastgestelde winst uit onderneming de zelfstandigenaftrek in mindering kan worden gebracht. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op de zelfstandigenaftrek. De Inspecteur is van mening, dat belanghebbende niet heeft voldaan aan het zogenoemde urencriterium.
3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vermindering van het belastbare inkomen met de zelfstandigenaftrek.
3.4. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 3.76, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet. Ingevolge artikel 3.6, lid 1, van de Wet wordt onder het urencriterium verstaan: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.
4.2 Het Hof stelt voorop dat het op de weg van belanghebbende ligt aannemelijk te maken dat zij in 2005 aan het urencriterium heeft voldaan. Belanghebbende draagt hiervoor haar agenda aan en een toelichting op haar werkzaamheden met een schatting van de overige aan de onderneming bestede uren.
4.3 De Inspecteur bestrijdt dat belanghebbende ten minste 1225 uren aan haar onderneming heeft besteed en verdedigt aan de hand van een schatting dat dit hooguit 700 uren bedraagt. Volgens de Inspecteur is de agenda te globaal bijgehouden en is deze eerst vier jaren na 2005 opgesteld. Voor de studie orthopedagogiek heeft belanghebbende in 2005 vijf colleges met een duur van twee uren gevolgd. Als de studie al aan de onderneming is toe te rekenen, heeft belanghebbende volgens de Inspecteur hooguit 40 uren daaraan besteed.
4.4 Het Hof overweegt het volgende. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van haar standpunt een agenda overgelegd. Hierin staan verschillende afspraken van belanghebbende. Daarnaast zijn de openingstijden van “B” daarin opgenomen en de namen van de jongeren die zouden kunnen komen. Aan de openingstijd zou veelal een uur voorbereidingstijd vooraf zijn gegaan en na afloop zou telkens mailcontact zijn geweest. De openingstijden omvatten aanzienlijk meer uren dan belanghebbende heeft gedeclareerd. Belanghebbende wenst de uren waarin “B” open is geweest als aan de onderneming bestede uren aan te merken. Het Hof verwerpt deze stelling van belanghebbende. Gelet op het geringe aantal cliënten en het feit dat deze thuis worden ontvangen, acht het Hof het daadwerkelijk aantal gedeclareerde uren een betere maatstaf om de uren gedurende welke belanghebbende haar onderneming feitelijk heeft gedreven, te bepalen dan de openingstijden van “B”. De Inspecteur is in zijn schatting van het aantal aan de onderneming bestede uren terecht van de gedeclareerde uren uitgegaan. De toelichting op haar werkzaamheden en de schatting van de overige aan de onderneming bestede uren is te globaal om daaruit te kunnen concluderen dat belanghebbende een veelvoud van het aantal gedeclareerde uren aan haar onderneming heeft besteed. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde weerspreking door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt, dat zij aan het urencriterium heeft voldaan. Dit oordeel is niet anders als voorondersteld wordt, dat de uren besteed aan de studie orthopedagogiek toe te rekenen zijn aan de onderneming en belanghebbende relatief meer tijd nodig heeft gehad voor het verrichten van haar werkzaamheden vanwege haar, overigens niet nader toegelichte, gezondheidstoestand.
4.5 Het Hof komt evenals de Rechtbank tot de slotsom, dat belanghebbende geen recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek.
4.6 Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907). Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep ook in zoverre ongegrond.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
Deze beslissing is op 15 maart 2011 in het openbaar uitgesproken
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.