4.1 Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. In het onderhavige geval geldt als waardepeildatum 1 januari 2008.
4.2 Belanghebbende betwist de door de heffingsambtenaar in hoger beroep verdedigde waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2008 van € 167.000, zodat op de heffingsambtenaar de last rust deze waarde aannemelijk te maken.
4.3 Het hof is van oordeel dat de in het taxatierapport genoemde woningen, gelet op hun kenmerken, in beginsel, als vergelijkingsobjecten kunnen dienen voor de bepaling van de vast te stellen waarde van de woning. Daarbij overweegt het Hof dat de woningen aan b-weg en c-weg weliswaar niet in L zijn gelegen, maar dat zij voor wat betreft het type wel sterke overeenkomsten vertonen met die van de onroerende zaak. Het referentieobject a-weg 36 is de andere helft van de twee-onder-één-kapwoning van belanghebbende en om die reden zeer goed vergelijkbaar. Naar de heffingsambtenaar heeft gesteld en belanghebbende niet heeft weersproken, zijn er slechts een beperkt aantal verkooptransacties rondom de peildatum van vergelijkbare woningen in L, of de directe omgeving geweest.
4.4 Met hetgeen de heffingsambtenaar heeft aangedragen, met zijn toelichting daarop en met inachtneming van de verschillen tussen de vergelijkingspanden en de onroerende zaak heeft hij naar het oordeel van het Hof de door hem verdedigde waarde aannemelijk gemaakt. Voor zover belanghebbende van mening is dat niet alle referentie-objecten voldoende vergelijkbaar zijn verwijst het Hof naar hetgeen de Rechtbank hierover in haar uitspraak onder 3.4 heeft overwogen. Het Hof neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne.
4.5 Belanghebbende stelt dat voor de onderbouwing van de waarde ten onrechte niet is gekeken naar de (WOZ-waarden van) woningen aan de a-weg 32 en 34 te L. De heffingsambtenaar heeft hierover gesteld dat van deze woningen geen rondom de waardepeildatum gerealiseerde verkoopprijzen bekend zijn. Belanghebbende heeft dit niet bestreden. Nu dergelijke transactiegegevens ontbreken betekent dit dat zij niet als referentieobject kunnen worden opgevoerd.
4.6 Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat er in opdracht van de heffingsambtenaar op 17 februari 2009 een tweede taxatierapport van de onroerende zaak is opgemaakt en dat de waarde in dat rapport is gesteld op € 165.000. De heffingsambtenaar heeft hierover onbestreden aangevoerd dat de peildatum van het tweede rapport 1 januari 2007 is. Gelet op deze omstandigheid speelt het taxatierapport van 17 februari 2009 geen rol in de onderhavige procedure.
4.7 Belanghebbende heeft geklaagd over de bevoegdheid van de heffingsambtenaar en over de bevoegdheid van de taxateur die voormeld taxatierapport heeft opgesteld. Het Hof kan belanghebbende in zijn grieven niet volgen. Anders dan belanghebbende stelt is er geen sprake van een wettelijke bezwaar tegen het taxeren van onroerende zaken in het kader van de Wet WOZ en brengt de omstandigheid dat de betreffende taxateur niet staat ingeschreven in het register van de “Nederlandse Vereniging van Makelaars o.g. en vastgoeddeskundigen NVM” niet mee dat de betreffende taxateur niet gekwalificeerd is. Voor het overige verwijst het Hof naar hetgeen de Rechtbank hieromtrent heeft overwogen onder 3.2 van haar uitspraak. Het Hof neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne.
4.8 Nu belanghebbende ook overigens niets heeft aangevoerd op grond waarvan het Hof tot het oordeel dient te komen dat de waarde per de peildatum op een te hoog bedrag is vastgesteld, slaagt het hoger beroep van belanghebbende niet.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.