ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3041

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.001.163/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.A. Zuidema
  • W. Breemhaar
  • M.C.D. Boon-Niks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vervallen koffie- en kledinggeldvergoeding en premiespaarregeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om de compensatie van werknemers na het vervallen van de koffie- en kledinggeldvergoeding. De appellanten, bestaande uit de CNV Bedrijvenbond, FNV Bondgenoten en een aantal individuele werknemers, hebben in hoger beroep een vordering ingesteld tegen [B.V. X]. De zaak is eerder behandeld in een tussenarrest van 24 februari 2009, waarin het hof oordeelde dat de werknemers recht hadden op compensatie. De werkgever, [B.V. X], heeft in haar akte van 12 mei 2009 betwist dat de werknemers voldoende compensatie hebben ontvangen en heeft argumenten aangevoerd dat de premiespaarregeling niet als een netto vergoeding kan worden beschouwd. De appellanten hebben hierop gereageerd en betwist dat de premiespaarregeling een vaste looncomponent was.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de werknemers tot 1 januari 1995 een koffie- en kledinggeldvergoeding ontvingen, die als (verkapt) loon moet worden beschouwd. Het hof oordeelt dat [B.V. X] de werknemers een financiële compensatie moet bieden, ingaande 1 januari 2003, ter hoogte van € 525,00 per jaar, inclusief werkgeverslasten. Het hof heeft de vordering van de appellanten gedeeltelijk toegewezen en [B.V. X] veroordeeld om deze vergoeding te betalen aan de betrokken werknemers. Tevens is er een dwangsom opgelegd voor het geval [B.V. X] niet aan deze veroordeling voldoet. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis van de kantonrechter is vernietigd voor zover de vorderingen zijn afgewezen, en het hof heeft de vordering van de appellanten in zoverre toegewezen.

Uitspraak

Arrest d.d. 19 april 2011
Zaaknummer 107.001.163/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. De vereniging met volledige rechtsbevoegdheid CNV Bedrijvenbond,
gevestigd en kantoorhoudende te Houten,
2. De vereniging met volledige rechtsbevoegdheid FNV Bondgenoten,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
3. [A],
wonende te [woonplaats],
4. [B],
wonende te [woonplaats],
5. [C],
wonende te [woonplaats],
6. [D],
wonende te [woonplaats],
7. [E],
wonende te [woonplaats],
8. [F],
wonende te [woonplaats],
9. [G],
wonende te [woonplaats],
10. [H],
wonende te [woonplaats],
11. [I],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna te noemen:
- appellanten sub 1 en 2 gezamenlijk: de Bonden,
- appellanten sub 3 tot en met 11 gezamenlijk: [A. c.s.],
- alle appellanten gezamenlijk: CNV c.s.,
advocaat: mr. H. Aydemir, kantoorhoudende te Utrecht,
welke ook gepleit heeft,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te Balk,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [B.V. X],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
voor wie gepleit heeft mr. P.H.A. Boshouwers, advocaat te Amsterdam.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 24 februari 2009 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
In genoemd arrest van 24 februari 2009 is de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [B.V. X].
[B.V. X] heeft ter voldoening aan genoemd arrest een akte genomen waarop door CNV c.s. bij akte is gereageerd. Nadien heeft ieder der partijen nogmaals een akte genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. [B.V. X] heeft in haar akte van 12 mei 2009 aangevoerd dat zij het in r.o. 2.4. van het tussenarrest door het hof gegeven oordeel dat voor de aldaar bedoelde categorie van werknemers (hierna: de Werknemers), een financiële compensatie geboden is, niet onderschrijft. [B.V. X] kan zich ook niet vinden in het oordeel van het hof dat het openstellen van de premiespaarregeling een compensatie betrof voor het vervallen van de koffie- en kledinggeldvergoeding al is dat door sommige werknemers wellicht zo ervaren.
2. [B.V. X] is verder van mening dat de Werknemers voldoende compensatie hebben ontvangen. [B.V. X] heeft daartoe gesteld dat:
a. de uitgaven die zij in het kader van een aan het bedrijfsparticipatieregeling deelnemende Werknemer heeft gedaan, het door het hof vastgestelde jaarbedrag van € 525,00 bruto (vermeerderd met werkgeverslasten) aanzienlijk overtreffen;
b. de, met de minimuminleg, aan de bedrijfsparticipatieregeling deelnemende Werknemer een gemiddeld rendement behaald dat het netto-equivalent van het jaar bedrag van € 525,00 bruto (vermeerderd met werkgeverslasten) aanzienlijk overtreft;
c. de Werknemers in aanvulling daarop ook andere financiële (fiscale) voordelen hebben gehad die samenhingen met het vervallen van de premiespaarregeling.
3. [B.V. X] heeft daarbij opgemerkt dat zij uit r.o. 20 van genoemd arrest van 24 februari 2009 heeft afgeleid dat ook de door haar genoemde omstandigheden in de beoordeling mogen meewegen voor zover deze nader worden geconcretiseerd. Voor zover het hof van oordeel zou zijn dat de met de maatregelen samen-hangende kosten onder het door het hof gestelde bedrag van € 525,00 bruto (vermeerderd met werkgeverslasten) zouden blijven, verzoekt [B.V. X] het hof terug te komen op het oordeel dat voor de bepaling of de Werknemers voldoende zijn gecompenseerd, de kosten van [B.V. X] leidend zijn. [B.V. X] deelt de overweging van het hof dat een kostenpost van € 525,00 bruto vermeerderd met de werkgeverslasten per Werknemer voor [B.V. X] het maximale zou moeten zijn, maar is tegelijk van mening dat als de Werknemers met, voor [B.V. X] goedkopere maatregelen, een voordeel hebben gehad dat minimaal gelijk is aan het netto equivalent van € 525,00 bruto (vermeerderd met werkgeverslasten) per jaar dit voldoende zou moeten zijn. [B.V. X] heeft daarbij verwezen naar de bedrijfseconomische omstandigheden waarin [B.V. X] zich ten tijde van het afschaffen van de koffie- en kledinggeldvergoeding bevond.
4. CNV c.s. hebben bij akte van 25 augustus 2009 aangevoerd dat zij zich niet kunnen vinden in het oordeel van het hof dat de primaire vordering niet toewijsbaar is. CNV c.s. kunnen zich evenmin verenigen met de rechtsoverwegingen van het hof dat de premiespaarregeling niet een netto vergoeding zou zijn en dat compensatie van de premiespaarloonregeling alleen voor de productiemedewerkers zou moeten zijn. CNV c.s. verzoeken het hof van zijn oordelen omtrent deze standpunten van CNV c.s. terug te komen.
CNV c.s. hebben voorts de stellingen van [B.V. X] betwist en daartoe aangevoerd dat de premiespaarloonregeling een vaste looncomponent was. Dit bedrag was anders dan bij de bedrijfsparticipatieregeling het geval is, niet onderhevig aan fluctuaties op de economische/financiële markt en aan beleidsbeslissingen over de verdeling van de winst. Deelname aan de bedrijfsparticipatieregeling was als het ware onmogelijk gemaakt door de waarde van een certificaat op € 800,00 te stellen. Met uitzondering van één of twee medewerkers zijn er onder de productiemedewerkers geen deelnemers aan de bedrijfsparticipatieregeling. Ook om deze reden kan de bedrijfsparticipatie-regeling niet worden vergeleken met de vaste netto looncomponent van de premiespaarloonregeling, aldus CNV c.s. Zij hebben verder aangevoerd dat [B.V. X] de waardeontwikkeling van de certificaten niet heeft onderbouwd. CNV c.s. betwisten voorts dat er dividend is uitgekeerd. Het door [B.V. X] overgelegde overzicht is ondoorzichtig.
5. Het hof overweegt dat uit de akten van [B.V. X] en CNV c.s. blijkt dat beide partijen zich in één of meer overwegingen en beslissingen van het hof in genoemd arrest van 24 februari 2009 niet kunnen vinden. Het hof vindt in hetgeen partijen hebben aangevoerd, echter geen aanleiding terug te komen op hetgeen in genoemd arrest is overwogen en beslist.
6. Het hof heeft in r.o. 19 van genoemd arrest van 24 februari 2009 overwogen dat de koffie- en kledinggeldvergoeding die de Werknemers tot 1 januari 1995 ontvingen, als (verkapt)loon moet worden beschouwd. Aansluitend daarop heeft het hof in r.o. 24 van genoemd arrest overwogen en beslist dat het op de weg van [B.V. X] zou hebben gelegen de Werknemers in verband met de afschaffing van de premiespaarregeling een financiële compensatie te bieden, zulks ingaande 1 januari 2003 en met een omvang die overeenkomt met een kostenpost voor [B.V. X] van € 525,00 per jaar inclusief werkgeverslasten. De uitleg die [B.V. X] aan r.o. 20 van genoemd arrest geeft, staat derhalve haaks op de overwegingen van het hof in dat arrest. Het hof zal bij de beoordeling van het geschil dan ook geen rekening houden met de fiscale maatregelen die de regering onder meer naar aanleiding van het vervallen van de fiscale faciliteiten van de premiespaarregeling heeft genomen.
7. Vast staat dat alle werknemers van [B.V. X] in december 2003 eenmalig een bedrag van € 300,00 bruto hebben ontvangen, zulks ter compensatie van de premiespaarregeling (r.o. 3 k. en l. van het tussenarrest). De werknemers konden dit bedrag aanwenden voor deelname in de bedrijfsaandelenparticipatieregeling van [B.V. X]. Indien ervan moet worden uitgegaan dat [B.V. X] aan de deelnemers in de bedrijfsaandelenparticipatieregeling sindsdien - al dan niet jaarlijks - dividend heeft uitgekeerd, moet dit dividend worden aangemerkt als een vrucht die de deelnemende werknemer op zijn inleg heeft behaald maar niet als (verkapt) loon. Waar uit de toelichting van [B.V. X] blijkt dat zij behoudens de hiervoor genoemde eenmalige uitkering van € 300,00 bruto die zij aan al haar werknemers heeft gedaan, geen uitkeringen heeft gedaan aan de specifieke groep Werknemers, zijn deze Werknemers voor het wegvallen van de premiespaarregeling derhalve niet en in elk geval onvoldoende gecompenseerd.
8. Gelet op hetgeen zowel in het arrest van 24 februari 2009 als hiervoor is overwogen, kan de subsidiaire vordering van [A. c.s.] - met uitzondering van [B] - in zo verre worden toegewezen dat [B.V. X] aan elk van de Werknemers met ingang van 1 januari 2003 een vergoeding dient te betalen met een omvang die overeenkomt met een kostenpost voor [B.V. X] van jaarlijks € 525,00 inclusief werkgeverslasten.
9. In r.o. 17 van het tussenarrest heeft het hof reeds overwogen dat de subsidiaire vordering van CNV c.s. voor zover deze ziet op alle werknemers die aan de premiespaarregeling hebben meegedaan, niet kan worden toegewezen. Nu niet kan worden uitgesloten dat er meer Werknemers zijn die voor een compensatie van het wegvallen van de premiespaarregeling in aanmerking komen dan [A. c.s.] – behoudens dan [B] – zal het hof de subsidiaire vordering van de Bonden toewijzen op de wijze als hiervoor is overwogen. Bij toewijzing van deze vordering hebben zij ter wille van deze andere Werknemers een eigen belang. Nu [B.V. X] geen verweer heeft gevoerd tegen de door CNV c.s. gevorderde dwangsom kan ook die worden toegewezen met dien verstande dat deze zal worden gemaximeerd tot € 20.000,00.
10. In de omstandigheden van het geval aanleiding ziet het hof aanleiding de door CNV c.s. gevorderde termijn waarbinnen [B.V. X] aan de veroordeling zal moeten voldoen, te wijzigen in twee maanden na betekening van het arrest.
De slotsom
11. Hoewel het hof zich verenigt met het oordeel van de kantonrechter dat de aan hem ter beslissing voorgelegde vorderingen moeten worden afgewezen, zal het vonnis van de kantonrechter waarvan beroep, vanwege de vermeerdering van eis in hoger beroep worden vernietigd voor zover de vorderingen van CNV c.s. zijn afgewezen.
12. Nu de vordering van CNV c.s. in hoger beroep slechts ten dele zal worden toegewezen, zullen de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover de vorderingen zijn afgewezen;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [B.V. X] om binnen twee maanden na betekening van dit arrest aan elk van haar werknemers die tot 1 januari 1995 een koffie- en kledinggeldvergoeding ontvingen en vervolgens zijn gaan deelnemen aan de Premiespaarregeling van [B.V. X] totdat daaraan ultimo 2002 een einde kwam, met ingang van 1 januari 2003 jaarlijks een netto vergoeding te betalen die overeenkomt met een kostenpost voor [B.V. X] van € 525,00, inclusief werkgeverslasten, op straffe van een aan de Bonden te verbeuren dwangsom van
€ 1.000,00 per dag dat [B.V. X] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 20.000,00.
veroordeelt [B.V. X] om binnen twee maanden na betekening van dit arrest aan elk van de appellanten [A], [C], [D], [E], [F], [G], [H] en [I] met ingang van 1 januari 2003 jaarlijks een netto vergoeding te betalen die overeenkomt met een kostenpost voor [B.V. X] van € 525,00, inclusief werkgeverslasten;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in dier voege dat iedere partij de eigen kosten van het geding draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. R.A. Zuidema, voorzitter, W. Breemhaar en
M.C.D. Boon-Niks, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 19 april 2011 in bijzijn van de griffier.