ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3261

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001187-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 27 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal ten laste gelegde feiten, maar de officier van justitie en de verdachte zelf hebben hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de aanwezigheid van hennep in de woning van de verdachte onderzocht. De omwonenden hadden geklaagd over de geur van hennep, en de verdachte had verklaard dat zij bekend was met de geur van hennep. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig was, gezien de hoeveelheid hennep die in haar woning werd aangetroffen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk ongeveer 4903 gram hennep aanwezig had en dat zij betrokken was bij de teelt van hennepplanten in de periode van 1 juli 2005 tot en met 24 januari 2007. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, die voorwaardelijk werd opgelegd, en een taakstraf van 220 uren. De rechtbank had eerder een werkstraf van 240 uren opgelegd, maar deze werd gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van het eerste feit. De uitspraak benadrukt de ernst van de overtredingen van de Opiumwet en de rol van de verdachte in de hennepkwekerij.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001187-09
Parketnummer eerste aanleg: 17-885153-07
Arrest van 27 april 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 29 april 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsvrouw I. Jadib, advocaat te Den Haag.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het ten laste gelegde onder 1 en wegens een misdrijf ten laste gelegd onder 2 veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie en de verdachte zijn op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het onbeperkt ingestelde hoger beroep van verdachte is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 1 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof bewezen zal verklaren hetgeen onder 1 en 2 is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
zij op of omstreeks 12 februari 2007, te [plaats 1], (althans) in de gemeente [gemeente 1], (in een woning/perceel [adres]) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4903 gram hennep en/of henneptoppen, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram (van een materiaal bevattende) hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met 24 januari 2007, te [plaats 2], (althans) in de gemeente [gemeente 2], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand/perceel gelegen aan de [straat]) (telkens) (een) (grote) hoeveelheid/hoeveelheden hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit. Het binnentreden in de woning is onrechtmatig geweest, omdat het enkele bestaan van klachten van stankoverlast van hennep voor het gebruik maken van dat dwangmiddel onvoldoende is. Het bewijs dat hieruit is voortgevloeid kan daarom niet gebruikt worden.
Het hof verwerpt het verweer. In de maand februari 2007 zijn bij de politie blijkens een proces-verbaal relaas van onderzoek (zie pagina 13 van het strafdossier) door omwonenden klachten van stankoverlast door hennep gemeld, vermoedelijk afkomstig uit de woning aan de [adres] te [plaats 1].
Uit voornoemd proces-verbaal blijkt voorts dat uit de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat verdachte en haar vader aldaar staan ingeschreven. Van verdachtes vader zijn antecedenten bekend op het gebied van de Opiumwet, in het bijzonder met betrekking tot hennep.
Gelet op deze informatie bestond er voldoende vermoeden van een overtreding van de Opiumwet in de woning van verdachte, zoals voor een rechtmatig binnentreden wordt geëist in artikel 9 van de Opiumwet. Het hof acht het binnentreden rechtmatig. Al het bewijs dat hieruit is voortgevloeid acht het hof bruikbaar voor een bewezenverklaring.
Voor het bewijs van het ten laste gelegde opzet acht het hof de navolgende feiten en omstandigheden van belang. De omwonenden roken de hennep in de woning van verdachte. Verdachte, die bij de politie heeft verklaard dat zij weet hoe hennep ruikt, moet de hennep dus ook hebben geroken. Het Hof hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat zij de geur van de bijna vijf kilo henneptoppen niet heeft waargenomen doordat zij beneden in haar woning sterke luchtverfrissers heeft hangen. Op grond hiervan acht het hof het ten laste gelegde opzet op het aanwezig hebben van hennep bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
zij op 12 februari 2007, te [plaats 1], in de gemeente [gemeente 1], (in een woning/perceel [adres]) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4903 gram hennep en/of henneptoppen, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
zij in de periode van 1 juli 2005 tot en met 24 januari 2007, te [plaats 2], in de gemeente [gemeente 2], tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft bewerkt (in een pand/perceel gelegen aan de [straat]) hoeveelheden hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn niet aanwezig.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door in haar eigen woning bijna 5 kilogram hennep in bezit te hebben en door hennep te knippen in de kwekerij van haar vader tussen 1 juli 2005 en 24 januari 2007.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat verdachte een beperkte rol heeft gehad bij de hennepkwekerij te [plaats 2] (alleen knippen). Verdachte heeft geen antecedenten met betrekking tot de Opiumwet. Een gevangenisstraf, die geheel voorwaardelijk zal worden opgelegd, is op zijn plaats, evenals een werkstraf van 240 uren.
Op 27 februari 2007 is de politie binnengetreden in de woning van verdachte en is de hennep in beslaggenomen. Pas op 23 maart 2009 is de dagvaarding voor de terechtzitting in eerste aanleg betekend. Het vonnis dateert van 29 april 2009. De redelijke termijn van twee jaren is in eerste aanleg met twee maanden overschreden. De op te leggen werkstraf van 240 uren, zal daarom worden gematigd tot 220 uren.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart verdachte niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover dat is gericht tegen feit 1;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twee maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdtwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtien dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. L.T. Wemes en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier.