ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3374

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002052-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord op vader met medeplegen door dochter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 4 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen. De verdachte, een jonge vrouw, werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot moord op haar vader. De feiten vonden plaats in de nacht van 13 op 14 april 2010, toen de verdachte samen met medeverdachten plannen maakte om haar vader te doden. De verdachte had sleutels van de woning van haar ouders verstrekt aan haar medeverdachten en was op de hoogte van hun intenties. Tijdens de uitvoering van het plan werd haar vader met een mes verwond, maar het misdrijf werd niet voltooid. Het hof oordeelde dat de verdachte, hoewel niet fysiek aanwezig bij de uitvoering, wel degelijk betrokken was bij de voorbereiding en uitvoering van het misdrijf. De verdachte werd veroordeeld tot 12 maanden jeugddetentie met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaar. Het hof hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, en de noodzaak voor behandeling. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002052-10
Uitspraak d.d.: 4 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Assen van
17 augustus 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [gemeente] op [1992],
preventief gedetineerd in de [verblijfplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 14 december 2010 en 20 april 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde tot jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest en de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met voorwaarden, mede inhoudende dat verdachte klinische behandeling zal ondergaan bij GGZ Centraal te Amersfoort. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.364,96. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr. Y. Kikkert, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 14 april 2010 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- terwijl [benadeelde] voornoemd in zijn bed lag te slapen, het huis van [benadeelde] is binnengedrongen en/of (vervolgens)
- [benadeelde] voornoemd met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn arm, althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 14 april 2010 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte(n) voornoemd voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- terwijl [benadeelde] voornoemd in zijn bed lag te slapen, het huis van [benadeelde] is/zijn binnengedrongen en/of (vervolgens)
- [benadeelde] voornoemd met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn arm, althans in het lichaam heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] voornoemd inlichtingen te verschaffen en/of de sleutel(s) van de (tussendeur van de) woning van [benadeelde] voornoemd ter beschikking te stellen;
althans, indien terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 14 april 2010 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [benadeelde]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (twee, althans één (diepe) snijwond(en) in de arm), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp te steken;
althans, indien terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 14 april 2010 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (twee, althans een (diepe) snijwond(en) in de arm), heeft/hebben toegebracht, door deze opzettelijk met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp te steken, bij welk misdrijf verdachte opezettelijk behulpzaam is geweest door aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] voornoemd, inlichtingen te verschaffen en/of de sleutel(s) van de (tussendeur van de) woning van [benadeelde] ter beschikking te stellen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsvrouw heeft - voor zover van belang - betoogd dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde te komen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte geen opzet had op de dood van haar vader en er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachten. Verdachte was niet betrokken bij het maken van de plannen en de uitvoering ervan. Derhalve was zij niet op de hoogte van een concreet plan om haar vader te doden. Daarnaast is het enkele overhandigen van de sleutels van de woning en vertellen over de hond niet voldoende voor het bewijs van medeplegen, aldus de raadsvrouw.
Het hof is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is en overweegt het volgende.
Feiten
Verdachte en haar medeverdachten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] hebben voor de bewuste nacht van 13 op 14 april 2010 meerdere malen gesproken over het plan om de vader van verdachte iets aan te doen. Ook heeft [medeverdachte 1] tegenover verdachte verklaard dat hij ervoor zou zorgen dat haar vader niet meer zou leven.
In de avond/nacht van 13 op 14 april 2010 zijn verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op de kamer van verdachte. Zij spreken erover om de vader van verdachte om te brengen. Ze beloven elkaar te steunen en houden op een gegeven moment elkaars handen vast. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kleden zich om en nemen ieder twee messen mee. Verdachte is op de hoogte van het meenemen van de messen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gaan vervolgens naar de woning van de vader van verdachte. Zij gaan naar binnen met behulp van de sleutels die door verdachte zijn weggenomen. In zijn slaapkamer wordt het slachtoffer onder meer in zijn arm gestoken.
Ter zitting heeft verdachte onder meer verklaard dat zij zich op enig moment - samen met [medeverdachte 1] - heeft gerealiseerd dat er sleutels nodig waren om op eenvoudige wijze de woning binnen te kunnen dringen. Zij heeft [medeverdachte 1] ingelicht over de plaats waar de hond sliep en de locatie van de slaapkamer van haar ouders. Op die bewuste avond was verdachte zich ervan bewust dat er messen werden meegenomen en dat haar vader iets aangedaan zou worden. Zij verklaarde dat zij haar medeverdachten niet durfde tegen te houden en zij wilde dat haar vader dezelfde pijn zou voelen als zij had gevoeld.
Opzet
Het hof leidt uit voornoemde feiten af dat verdachte wist dat haar medeverdachten die nacht naar de woning van haar ouders zouden gaan om haar vader om te brengen. [medeverdachte 1] heeft verdachte in de periode kort voor het incident verteld dat hij ervoor zou zorgen dat haar vader niet meer zou leven. Hij zou hier zo snel mogelijk voor zorgen. Verdachte was daarnaast bij het gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die betreffende nacht. Tijdens dat gesprek werd besproken hoe haar vader zou worden omgebracht. Zij heeft vervolgens gezien dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] messen meenamen. Niet gebleken is dat de messen met een ander doel zijn meegenomen dan om dodelijk letsel bij haar vader te veroorzaken. Haar medeverdachten wilden niet dat zij meeging. Verdachte heeft op haar beurt niets gedaan om haar medeverdachten tegen te houden, terwijl daar volop de gelegenheid voor is geweest en dat ook van haar gevergd kon worden. Nadien heeft [medeverdachte 1] tegenover verdachte verklaard dat het gedaan was. Kennelijk verkeerde hij in de veronderstelling dat het daadwerkelijk gelukt was om het slachtoffer om het leven te brengen. Verdachte heeft door zo te handelen zoals zij heeft gedaan zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op de dood van haar vader. Het gezamenlijk opzet was er op gericht om de vader van verdachte om het leven te brengen. Dat zij niet daadwerkelijk bij de uitvoering van het plan aanwezig was, doet hieraan niet af.
Medeplegen
Het bewijs van medeplegen volgt onder meer uit de gezamenlijke voorbereiding van verdachte en haar medeverdachten. Van tevoren is meermalen (met zijn drieën) overlegd over het plan om haar vader om het leven te brengen. Verdachte heeft geen enkele keer getracht om haar medeverdachten op andere gedachten te brengen. Integendeel. Zij heeft juist meegedacht. Samen met [medeverdachte 1] realiseerde zij zich dat de sleutels noodzakelijk waren om eenvoudig de woning binnen te komen. Met dit doel heeft verdachte enige tijd van tevoren de sleutels weggenomen en overhandigd aan haar medeverdachte(n). Voorts heeft zij informatie verschaft over de slaapplaats van de in de woning aanwezige hond en de locatie van de slaapkamer van haar ouders. Van het enkel niet distantiëren en overhandigen van sleutels en geven van informatie, is daarom geen sprake. Naar het oordeel van het hof is sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachten. Tevens blijkt uit het voorgaande genoegzaam van voorbedachte raad. Aldus komt het hof tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 14 april 2010 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- terwijl [benadeelde] voornoemd in zijn bed lag te slapen, het huis van [benadeelde] is binnengedrongen en vervolgens
- [benadeelde] voornoemd met een mes in zijn arm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Het hof heeft gelet op het rapport van psychiater [deskundige 1] d.d. 28 juli 2010. Dit rapport houdt onder meer als conclusie in - zakelijk weergegeven -:
"In dit onderzoek is met redelijke zekerheid vast te stellen dat er sprake is van een posttraumatische stressstoornis. De verdere diagnostiek is niet helder. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Op basis van de emotionele toestand ten tijde van het ten laste gelegde kan geadviseerd worden betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Wegens de onvolledige diagnostiek kan geen oordeel worden gegeven omtrent de recidiverisico's."
[deskundige 2], psycholoog, heeft op 29 juli 2010 ook een rapport over de persoon van verdachte uitgebracht. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergeven - :
"Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ondanks dat er differentiaal-diagnostisch geen uitspraak kan worden gedaan, kan wel gesteld worden dat hiervan ook sprake was ten tijde van het ten laste gelegde. De gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene waren beïnvloed door de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Betrokkene wordt verminderd toerekeningsvatbaar geacht. De directe kans op recidive lijkt niet erg groot, met name omdat betrokkene niet zelf is overgegaan tot agressief gedrag. Een eventueel aanwezige persoonlijkheidsstoornis kan risicoverhogend zijn voor agressieve delicten in de toekomst."
Psychiater [deskundige 1] constateert in zijn rapport dat er geen volledige diagnose kan worden gegeven en adviseert tot aanvullend onderzoek. Ook psycholoog [deskundige 2] wijst erop dat een intensief systeemonderzoek noodzakelijk is om een meer betrouwbaar advies te geven omtrent een op te leggen straf of maatregel.
Met name in deze adviezen en op verzoek van verdachte en haar raadsvrouw heeft hof aanleiding gezien om zich nader te laten adviseren omtrent de op te leggen straf en/of maatregel. Daarbij heeft het hof ook in aanmerking genomen dat de Raad voor de Kinderbescherming en de gedragsdeskundigen wat betreft de behandeling van verdachte niet op één lijn zaten. Het hof heeft daarom besloten tot klinische observatie van verdachte, uitgevoerd door forensisch observatiecentrum Teylingereind.
In dit kader en onder leiding van [deskundige 3], psycholoog, en [deskundige 4], psychiater, is een multidisciplinair rapport d.d. 17 maart 2011 uitgebracht. Dit rapport houdt onder meer als conclusie in - zakelijk weergegeven -:
"Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis te classificeren als angststoornis NAO en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te omschrijven als een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Onderzoekers zijn van mening dat zij deels door haar boosheid en woede de medeverdachten niet wilde stoppen, maar dat zij daar deels ook niet toe in staat was. De stoornis en gebrekkige ontwikkeling beïnvloedden in enige mate betrokkenes gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. De onderzoekers adviseren om betrokkene als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Onderzoekers zijn van mening dat er zonder behandeling op de lange termijn een matig recidiverisico bestaat, waarbij de kans op een zeer ernstig delict aanwezig is."
Het hof verenigt zich met de conclusies van psycholoog [deskundige 3] en psychiater [deskundige 4], in zoverre dat het hof vaststelt dat verdachte ten tijde van het plegen het bewezen verklaarde leed aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens. Daardoor kan het feit haar in enigszins verminderde mate worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met haar mededaders schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord op haar vader, [benadeelde]. Verdachte is niet met haar mededaders meegegaan naar haar ouderlijke woning om haar vader met messteken om het leven te brengen. Haar aandeel kan derhalve niet worden gelijkgesteld aan dat van haar mededaders. Wel heeft zij ermee ingestemd dat haar mededaders haar vader om zouden brengen. Dat die handelingen tot fataal letsel bij haar vader zouden kunnen leiden heeft verdachte aanvaard.
Het feit is een zeer ernstig delict en heeft verstrekkende gevolgen gehad voor het slachtoffer. Naast fysieke gevolgen heeft het incident ook geleid tot psychische problemen. Het is voor het slachtoffer en de in de woning aanwezige familieleden een zeer emotionele en angstige nacht geweest. Een ziekenhuisopname is noodzakelijk geweest. Uit een medische verklaring blijkt dat het slachtoffer aan zijn rechterarm ernstig gewond is geraakt. Er is sprake van twee diepe (steek)wonden. Tijdens de ziekenhuisopname was sprake van politiebewaking, aangezien de daders nog niet bekend waren. Daarnaast speelde bij het slachtoffer de angst om het normale gebruik van zijn rechterhand te verliezen. Zijn rechterhand functioneert ook op dit moment niet zoals tevoren.
Verdachte is tot haar gedrag gekomen omdat zij er stellig van overtuigd is dat zij gedurende langere periode door haar vader seksueel is misbruikt en nadien nog eens is aangerand door haar grootvader. Wat er zij van deze beschuldiging jegens haar vader, het kan voor verdachte nooit en te nimmer een rechtvaardiging opleveren voor haar handelen.
Blijkens een uittreksel justitiële documentatie d.d. 19 april 2011 is verdachte niet eerder voor een strafbaar feit veroordeeld.
Het hof heeft voorts gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter zitting zijn gebleken en de rapportages over de persoon van verdachte.
In het eerder vermelde rapport van de psycholoog [deskundige 3] en de psychiater [deskundige 4] wordt geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was. Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met dit advies.
De ernst van het bewezen verklaarde feit rechtvaardigt, mede uit oogpunt van normhandhaving en vergelding, de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Het hof zal een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden opleggen en acht deze straf passend en geboden.
Daarnaast zal het hof aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opleggen, echter geheel voorwaardelijk en met voorwaarden. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft op 20 april 2011 de noodzaak tot behandeling als omschreven in het rapport van Teylingereind geheel onderschreven en zich bereid verklaard zich aan alle te stellen voorwaarden te willen houden.
Zoals eerder vermeld, is onder leiding van de psycholoog [deskundige 3] en de psychiater [deskundige 4] in een klinisch kader een multidisciplinair observatie-onderzoek verricht.
Omtrent de straf en/of maatregel die in het belang is van een zo gunstige mogelijke ontwikkeling van verdachte, hebben [deskundige 3] en [deskundige 4] het navolgende overwogen
- zakelijk weergegeven -:
"Onderzoekers zijn van mening dat betrokkene behandeling nodig heeft, enerzijds vanuit zorg, anderzijds om het recidiverisico te beperken. Behandeling dient zich te richten op het stabiliseren van [verdachte], het verhelpen van angstklachten en het leren omgaan met gevoelens van boosheid (mede ten aanzien van haar ouders). Er zal aandacht moeten zijn voor de relatievorming van [verdachte], haar afhankelijkheid daarin en het beroep dat zij doet op anderen. Dit laatste laat zich het beste behandelen in een psychodynamische setting, waarbij eveneens psychiatrische expertise aanwezig is. Hierbij kan in langdurige en intensieve behandelrelatie ook worden gekeken naar het (vermeende) seksueel misbruik. Gezien de complexe aard van de problematiek is een klinische behandeling noodzakelijk. Omdat [verdachte] zelf veel klachten ervaart, doordrongen is van de noodzaak te behandeling en hiervoor gemotiveerd is, is behandeling binnen een gesloten kader niet noodzakelijk. Een open klinische behandelsetting heeft een minder beheersmatige behandelstructuur, waardoor de dynamiek van [verdachte] beter kan worden behandeld. Zij laat ten slotte geen agressieve gedragproblemen zien en heeft geen moeite zich te conformeren aan regels, normen en waarden. Als haar functioneren het toelaat kan worden overgegaan op dagklinische behandeling en uiteindelijk poliklinische behandeling. Behandeling kan in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel worden geboden. Deze maatregel is in het belang van een zo gunstige mogelijke ontwikkeling van [verdachte]. Onderzoekers adviseren de behandeling te laten uitvoeren door de klinisch psychotherapeutische afdeling van GGZ-Centraal te Amersfoort."
In het rapport d.d. 23 juli 2010 van de Raad voor de Kinderbescherming wordt overwogen
- zakelijk weergegeven - :
"Gelet op de gezinsproblemen die zich sinds meerdere jaren hebben voorgedaan, de zorg omtrent het psychisch functioneren van [verdachte] en (de samenhang met) de ernst van het delict is de Raad van mening dat er zonder meer sprake is van een bedreiging voor de verdere ontwikkeling van [verdachte]. Afhankelijk van de uitkomsten van het Pro Justitia onderzoek en de inschatting van de behandelperspectieven en de kans op recidive, ziet de Raad een voorwaardelijke PIJ-maatregel als reële optie, waarbij noodzakelijk behandeling gewaarborgd is. De Raad adviseert een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en daarnaast een voorwaardelijke PIJ-maatregel, met voorwaarden."
De heer [deskundige 5] heeft ter zitting van het hof op 20 april 2011 namens de Raad een toelichting gegeven op voormeld rapport - zakelijk weergegeven - :
"De Raad heeft intern gesproken over de noodzaak van het opmaken van een aanvullende rapportage. De conclusie was dat hiertoe geen noodzaak bestond. De Raad sluit zich aan bij het rapport van [deskundige 3] en [deskundige 4]."
Op 30 maart 2011 heeft de Jeugdreclassering een strafadvies gegeven, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven- :
"De Jeugdreclassering adviseert om de maatregel hulp en steun op te leggen met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat [verdachte] meewerkt aan een klinische opname om zich te laten behandelen zolang de Jeugdreclassering dit nodig acht. Daarbij adviseert de Jeugdreclassering een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen als stok achter de deur."
Het hof stelt vast dat zowel psycholoog [deskundige 3] als psychiater [deskundige 4], de Jeugdreclassering, de Raad voor de Kinderbescherming, de advocaat-generaal, de raadsvrouw van verdachte en verdachte zelf, van mening zijn dat verdachte intensieve behandeling dient te ondergaan in een klinische setting.
Het door verdachte begane feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De algemene veiligheid van personen vereist deze maatregel, aangezien recidivegevaar aanwezig is. Voorts is de oplegging van de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte.
Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de door de deskundigen vastgestelde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, het gevaar voor herhaling en het belang van intensieve gedwongen behandeling, zal het hof aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opleggen, geheel voorwaardelijk, met voorwaarden.
Het hof zal als voorwaarden aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel stellen:
- dat de verdachte zich onder klinische behandeling bij GGZ-Centraal te Amersfoort zal stellen voor een periode van maximaal een jaar;
- dat de verdachte in de weekenden zal verblijven bij een netwerkpleeggezin;
- dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van jeugdreclassering te Assen en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.094,88. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep jegens verdachte toegewezen tot een bedrag van € 1.364,96. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.094,88. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering volledig kan worden toegewezen.
Het hof bepaalt dat verdachte een derde deel van voornoemd bedrag zal voldoen, zodat een bedrag van € 1.364,96 wordt toegewezen. De vordering wordt voor het overige afgewezen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vordering niet hoofdelijk dient te worden toegewezen en dat in dit bijzondere geval de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel achterwege dient te blijven, gelet op de bijzondere verhouding tussen verdachte en het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77x, 77y, 77aa, 77gg en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enig in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel één van na te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als voorwaarden:
Dat de verdachte zich onder klinische behandeling in GGZ-Centraal te Amersfoort zal stellen voor een periode van maximaal een jaar.
Dat de verdachte in de weekenden zal verblijven bij een netwerkpleeggezin.
Dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Jeugdreclassering te Assen en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven.
Geeft deze instelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp te verlenen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde] terzake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.364,96 (duizend driehonderdvierenzestig euro en zesennegentig cent) bestaande uit EUR 31,63 (eenendertig euro en drieënzestig cent) materiële schade en EUR 1.333,33 (duizend driehonderddrieëndertig euro en drieëndertig cent) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. P.J.M. van den Bergh en mr. J.A. Wiarda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse, griffier,
en op 4 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P.J.M. van den Bergh is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.