ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ4159

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.054.674/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale aspecten van kinder- en partneralimentatie in een echtscheidingsprocedure met partijen woonachtig in Indonesië en Taiwan

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om de internationale aspecten van kinder- en partneralimentatie in het kader van een echtscheidingsprocedure. De partijen, een man en een vrouw, zijn op 24 juli 1992 in Indonesië getrouwd en zijn sinds september 2007 feitelijk uit elkaar. De vrouw woont met de kinderen in Indonesië, terwijl de man in Taiwan woont en werkt. De vrouw heeft in hoger beroep gesteld dat de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie van € 140,- per maand onvoldoende is, gezien haar financiële situatie en de kosten van levensonderhoud in Indonesië. De man heeft in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd, waarbij hij zijn bezwaren tegen de eerdere beschikking heeft geuit.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de draagkracht van de man en de behoeften van de vrouw en de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de man een netto jaarinkomen van ongeveer € 54.000,- heeft en dat hij in staat is om een bijdrage van € 370,- per kind per maand te betalen. De vrouw heeft gesteld dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, wat het hof heeft meegewogen in zijn beslissing.

De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij het Nederlandse recht van toepassing is verklaard op de partneralimentatie, terwijl het Indonesische recht van toepassing is op de kinderalimentatie. Het hof heeft geoordeeld dat de door de rechtbank vastgestelde alimentatiebedragen redelijk zijn, gezien de omstandigheden van de partijen en de internationale context van de zaak. De beschikking van het hof is gegeven op 19 april 2011 en bekrachtigt de eerdere beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 april 2011
Zaaknummer 200.054.674
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] (Taiwan),
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.A. Wilman,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
1. [de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
2. [jong meerderjarige],
hierna te noemen: [jong meerderjarige],
beiden wonende te [woonplaats] (Indonesië),
geïntimeerden,
advocaat mr. J.F. Rouwé-Danes,
kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van de tussenbeschikking van 31 augustus 2010 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Na voormelde tussenbeschikking is ter griffie van het hof ingekomen een rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: IJI) van 9 december 2010 en een tweetal faxberichten van mr. Rouwé-Danes van 22 december 2010 respectievelijk 15 maart 2011.
Zoals op 31 augustus 2010 is bepaald wordt de zaak thans verder op de stukken afgedaan.
De beoordeling
Feiten
1. Partijen zijn op 24 juli 1992 in Indonesië met elkaar getrouwd. In september 2007 zijn zij feitelijk uit elkaar gegaan. Sindsdien wonen de kinderen bij de vrouw. Met instemming van de man zijn de vrouw en de kinderen in 2008 geëmigreerd naar Indonesië.
2. De man heeft zich op 21 januari 2008 tot de rechtbank gewend met het verzoek - onder meer - de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Bij haar verweerschrift d.d. 25 augustus 2008 heeft de vrouw (zelfstandig) verzocht te bepalen dat de man € 500,- per kind per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en € 2.115,- netto per maand in de kosten van haar levensonderhoud. De man heeft zich verweerd tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw.
3. Bij beschikking van 22 oktober 2008 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft voor wat betreft de beslissing over de partneralimentatie en dat het Nederlands recht op die beslissing van toepassing is. Het huwelijk van partijen is op 31 december 2008 ontbonden.
4. Bij beschikking van 25 maart 2009 is geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft voor wat betreft de beslissing over de kinderalimentatie en dat het Indonesisch recht op die beslissing van toepassing is. Verder is bij die beschikking het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw bepaald en is bepaald dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (toentertijd omgang genaamd) in onderling overleg tussen partijen dient plaats te vinden.
5. Bij de beschikking waarvan beroep is beslist als in de tussenbeschikking van 31 augustus 2010 vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing is het appel van de man gericht.
6. Bij faxbericht van 15 maart 2011 heeft mr. Rouwé-Danes aangegeven ook als gemachtigde op te treden voor de op 24 februari 2011 (jong-)meerderjarig geworden [jong meerderjarige].
De omvang van het (incidenteel) appel
7. De vrouw heeft in het lichaam van haar verweerschrift in appel aangegeven dat zij zich had kunnen vinden in de door de rechtbank vastgestelde bijdrage, maar dat nu de man hoger beroep heeft ingesteld zij van mening is dat de vastgestelde partneralimentatie onvoldoende is. De vrouw stelt zich niet te kunnen redden met een bijdrage van € 140,- per maand.
8. In het petitum van haar verweerschrift heeft de vrouw verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel, dan wel hem het in hoger beroep gedane verzoek te ontzeggen en de beschikking van 21 oktober 2009 te bekrachtigen, dan wel opnieuw recht doende de beschikking van 21 oktober 2009 te wijzigen - voor zover hier aan de orde - in die zin dat de partneralimentatie op € 2.115,- per maand wordt bepaald.
9. Ter zitting is namens de vrouw gesteld dat zij € 1.000,- tot € 1.200,- per maand van de man wenst te ontvangen.
10. De door de rechtbank bepaalde alimentatie bedraagt in totaal 3 x € 370,- + € 140,- = € 1.250,- per maand.
11. De vrouw heeft niet voor een ieder, althans voor de man en voor het hof, als zodanig herkenbaar incidenteel appel ingesteld. Gelet op de onduidelijke wijze waarop het verweerschrift is opgesteld in combinatie met de uitkomst van de procedure in eerste aanleg, waarbij de vrouw, blijkens de verklaring van haar raadsvrouw ter zitting in hoger beroep, heeft gekregen wat zij wilde, ziet het hof geen aanleiding het verweerschrift op te vatten als een incidenteel appelschrift.
Processueel aspect
12. Voor zover de man klaagt over de wijze van tot stand komen van de bestreden beschikking - in het bijzonder over het niet in acht nemen van de beginselen van hoor en wederhoor - heeft de man - daargelaten het antwoord op de vraag of de rechtbank bij de totstandkoming van voornoemde beschikking heeft gehandeld in strijd met voornoemd beginsel - geen belang bij behandeling van de klacht. Immers, de man heeft thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld zijn inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking van 21 oktober 2009 kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
Het toepasselijke recht
* partneralimentatie
13. Bij beschikking van 22 oktober 2008 heeft de rechtbank op grond van artikel 8 van het Haags Alimentatieverdrag 1973 het Nederlandse recht van toepassing verklaard op het verzoek tot het vaststellen van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw.
14. Na zelfstandige beoordeling komt het hof tot dezelfde conclusie als de rechtbank voor wat betreft de toepasselijkheid van het Nederlandse recht op de partneralimentatie. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank op dit punt en de daaraan ten grondslag liggende overweging.
* kinderalimentatie
15. Hoewel geen van partijen een grief heeft opgeworpen tegen de toepasselijkheid van het Indonesische recht op de kinderalimentatie stelt mr. Rouwé-Danes dat onderwerp wel in haar brief van 22 december 2010 aan de orde. Enige toelichting op die stelling geeft mr. Rouwé-Danes overigens niet.
16. Bij tussenbeschikking van 25 maart 2009 heeft de rechtbank op het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie ingevolge artikel 4 Haags Alimentatieverdrag 1973 het recht van Indonesië toegepast, aangezien de minderjarigen aldaar hun woonplaats hebben.
17. Na zelfstandige beoordeling komt het hof tot dezelfde conclusie als de rechtbank voor wat betreft de toepasselijkheid van het Indonesische recht op de kinderalimentatie. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank op dit punt en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen.
De geschilpunten
18. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de behoefte van de kinderen;
- de behoefte van de vrouw;
- de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
- het inkomen;
- de bijstandnorm;
- de woonlasten;
- de aflossing op schulden;
- de kosten van de zorgregeling;
- de advocaatkosten.
Het deskundigenrapport
19. Uit het rapport van het IJI volgt dat de vaststelling van de hoogte van de kinderalimentatie in het Indonesische recht ter vrije beoordeling van de rechter staat. De Human Rights Law uit 1999 en de Child Protection Law uit 2002 geven daartoe slechts enkele zeer algemene richtlijnen op grond waarvan uitgaven voor onderwijs, medische kosten, sociale omgang met leeftijdgenoten, spel en creativiteit, vakanties mede in aanmerking moeten worden genomen overeenkomstig ieders talenten, fysieke en mentale gesteldheid.
20. Bij de vaststelling van alimentatie naar het Indonesische recht dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds de behoeften van de minderjarige en anderzijds de draagkracht van de onderhoudsplichtige, alsmede het aantal en de draagkracht van de overige personen die te zijnen laste komen.
De behoefte van de kinderen
21. [jong meerderjarige], [kind 1] en [kind 2] zitten in Indonesië op een internationale school.
22. Uit het rapport van het IJI volgt dat het bezoeken van een internationale school in Indonesië zou worden gezien als een luxe uitgave die niet zonder meer door een rechter zou worden gehonoreerd. Dit zou echter anders zijn wanneer rekening wordt gehouden met het feit dat het om Nederlandse kinderen gaat die een groot deel van hun schoolopleiding in het buitenland hebben genoten.
23. De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Nederlandse en Indonesische nationaliteit. Dit betekent dat [jong meerderjarige], [kind 1] en [kind 2] (tenminste) half-Europese kinderen zijn. Gelet daarop acht het hof het gerechtvaardigd om de door de vrouw gestelde kosten van de internationale school als redelijk te beschouwen.
24. Op grond van het vorenstaande maakt het hof de benadering van de rechtbank van de behoefte van de kinderen tot de zijne. Daarom kunnen de door de rechtbank in redelijkheid vastgestelde feitelijke kosten van levensonderhoud en opvoeding van de kinderen van € 370,- per kind per maand worden gehandhaafd.
Het inkomen
25. De man is werkzaam bij [[een bedrijf]ijf]. Hij is per 23 februari 2009 niet meer belastingplichtig in Nederland. Uit de door hem overgelegde salarisspecificaties over 2009 blijkt dat hij in dat jaar via de loonlijst met nummer 888 € 37.295,50 netto en via de loonlijst met nummer 600 € 16.689,66 netto heeft verdiend, zijnde tezamen (afgerond) € 54.000,-. Dit inkomen komt ongeveer overeen met het inkomen dat de man in 2007 en 2008, blijkens de over die jaren beschikbare jaaropgaven, heeft verdiend toen hij nog wel binnenlands belasting-plichtig was. De man heeft zich er ter zitting mee akkoord verklaard dat in zijn draagkrachtberekening uitgegaan wordt van een netto jaarinkomen van € 54.000,-.
De bijstandsnorm
26. De man is alleenstaande. Hij heeft ter zitting onweersproken gesteld dat, behalve de huisvesting, de kosten van levensonderhoud in Taiwan 5-10% goedkoper zijn dan in Nederland.
27. Het hof zal daarom de bijstandsnorm voor een alleenstaande corrigeren met een (gemiddeld) percentage van 7,5. Naar de tarieven van januari 2009 resulteert dat in een bedrag van € 899,- minus 7,5% = € 832,- per maand.
De woonlasten
28. De man heeft een huurwoning in [woonplaats] (Taiwan). Uit de door hem overgelegde en vertaalde huurovereenkomst blijkt dat hij een huur van 35.000 Nieuwe Taiwanese Dollars per maand verschuldigd is. Dit bedrag is inclusief parkeerplaats, water, elektriciteit, gas en beheerskosten van het gebouw. Omgerekend is de huur van de man ongeveer € 840,- per maand (inclusief).
29. De huurovereenkomst dateert weliswaar van meerdere jaren geleden, maar de man heeft ter zitting onweersproken gesteld dat zijn woonlasten sindsdien niet zijn gewijzigd.
30. Het hof acht de ter zitting door de man gegeven verklaring voor deze woonlasten aannemelijk. Hoewel de man veel van huis is voor zijn werk, is zijn thuisbasis in Taiwan. De huurlasten van deze woning komen voor zijn eigen rekening. Slechts de kosten van inwoning ter plaatse waar de man te werk wordt gesteld worden door [een bedrijf] vergoed.
31. De man heeft in zijn in eerste aanleg overgelegde draagkrachtberekening een kale huur van € 650,- per maand opgenomen en in die in hoger beroep van € 725,- per maand. Gelet op de hiervoor vermelde huur van € 840,- per maand inclusief, acht het hof het redelijk uit te gaan van een kale huur van € 700,- per maand.
De aflossing op de schulden
* DEFAM
32. De man heeft een viertal rekeningoverzichten van Defam Flex BV overgelegd, te weten over december 2007, januari en februari 2008 en januari 2010. Daaruit blijkt voldoende dat reeds ten tijde van het huwelijk van partijen € 100,- per maand werd afgelost op dit doorlopend krediet en dat de man dat in ieder geval in januari 2010 nog steeds deed. Nu het hier om een huwelijkse schuld gaat, zal het hof rekening houden met een aflossing van € 100,- per maand.
* DSB
33. Uit een brief van 9 oktober 2008 van DSB Bank aan de man en/of de vrouw volgt dat na de verkoop van de voormalig echtelijke woning een hypothecaire restschuld van € 68.116,78 bestond. Deze is omgezet in een krediet zonder hypothecaire zekerheid. Daarvoor geldt een variabel rentepercentage van 7,5. Met het oog daarop wordt op het salaris van de man een maandtermijn van € 681,16 ingehouden. Partijen hebben deze brief op 10 oktober 2008 voor akkoord getekend.
34. Uit de salarisspecificaties van de man volgt dat in ieder geval vanaf 29 december 2008 een bedrag van € 628,76 per maand via loonbeslag wordt ingehouden. Dit correspondeert ook met een overzicht van DSB Bank d.d. 31 december 2009. Uit de salarisspecificatie over de periode van 24 mei 2010 tot 20 juni 2010 blijkt dat de man dit bedrag dan nog steeds betaalt. Het hof zal vanaf de ingangsdatum met een bedrag van afgerond € 629,- per maand rekening houden, aangezien het hier een huwelijkse schuld betreft.
* Makelaardij [X]
35. Partijen zijn het erover eens dat de schuld aan Makelaardij [X] per 1 november 2009 is afgelost. Tot die tijd zal het hof rekening houden met een aflossing van € 200,- per maand, zoals daarvan blijkt uit een schuldverklaring
d.d. 14 oktober 2008.
De kosten van de zorgregeling
36. Ter zitting is gebleken dat de man geen contact met zijn kinderen heeft. Zodoende maakt hij ook geen kosten voor hen, zodat hiermee geen rekening hoeft te worden gehouden in de draagkrachtberekening.
De advocaatkosten
37. Uit het rapport van het IJI volgt dat naar het Indonesische recht iedere partij zijn eigen advocaatkosten dient te dragen. Voor zover advocaatkosten betreffende de echtscheiding ten laste van de man zijn gekomen, zullen deze ook van invloed zijn op zijn draagkracht.
38. Aangezien het hier om een echtscheidingsprocedure gaat, zal overeenkomstig het Indonesische recht rekening worden gehouden met de door de man gemaakte advocaatkosten. Nu anders is gesteld noch gebleken zal het hof aansluiting zoeken bij het in de Tremanormen opgenomen bedrag van € 114,- per maand.
De draagkrachtberekening
39. Gelet op het vorenstaande en voorts uitgaande van de overige niet betwiste gegevens waaronder die in de door de man bij brief van 22 juli 2010 overgelegde draagkrachtberekening, uitgedraaid op 21 juli 2010, wordt de draagkracht van de man berekend als in de aangehechte netto berekeningen is opgenomen. De man kan geen aanspraak maken op fiscaal voordeel, omdat hij niet binnenlands belastingplichtig is.
* de periode van 31 december 2008 tot 1 november 2009
40. Van de draagkrachtruimte is 70%, derhalve afgerond € 1.343,- per maand beschikbaar voor alimentatie. Aldus is de man in staat voornoemde bijdrage van € 370,- per kind per maand te betalen. In dat geval resteert € 233,- per maand voor de vrouw.
* met ingang van 1 november 2009
41. Van de draagkrachtruimte is 70%, derhalve afgerond € 1.483,- per maand beschikbaar voor alimentatie. Ook met ingang van 1 november 2009 is de man dus in staat € 370,- per kind per maand te voldoen. Na aftrek van de kinderalimentatie resteert een bedrag van € 373,- per maand voor de vrouw.
De behoefte van de vrouw
42. Mede gelet op het traditionele huwelijk van partijen, waarbij de vrouw de zorg voor de kinderen en de huishouding had en niet aan het arbeidsproces heeft deelgenomen, staat als gesteld en onvoldoende weersproken vast dat de vrouw in Indonesië niet in eigen levensonderhoud kan voorzien.
43. Het hof is van oordeel dat het feit dat op de partneralimentatie Nederlands recht van toepassing is, niet automatisch tot gevolg heeft dat de Tremanormen moeten worden toegepast. De behoefte van de vrouw wordt immers individueel beoordeeld. Daarbij speelt een belangrijke rol dat zij daadwerkelijk en bestendig in een land woont waar het merendeel van de kosten van levensonderhoud beduidend lager ligt dan in Nederland.
44. Gelet op enerzijds de welstand van partijen tijdens het huwelijk en anderzijds de levensstandaard in Indonesië, overschrijdt het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 140,- per maand, dat de bovengrens van de rechtsstrijd over de partneralimentatie vormt, de behoefte van de vrouw in ieder geval niet.
Slotsom
45. Op grond van het vorenstaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, W. Breemhaar en G.K. Schipmölder, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 19 april 2011 in het bijzijn van de griffier.