ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ5093

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.081.667
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling en de beoordeling van te goeder trouw zijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 17 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor de appellant, hierna te noemen [betrokkene]. De rechtbank Groningen had eerder, op 27 januari 2011, het verzoek van [betrokkene] om de schuldsaneringsregeling toe te passen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [betrokkene] niet aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de afgelopen vijf jaar. De rechtbank baseerde haar oordeel op het feit dat [betrokkene] al lange tijd schulden had en nieuwe schulden aanging om oude schulden af te lossen, wat volgens de rechtbank duidde op onverantwoordelijk financieel gedrag.

In hoger beroep heeft [betrokkene] zijn verzoek herhaald en betoogd dat hij wel degelijk te goeder trouw was. Het hof heeft de argumenten van [betrokkene] zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat hij voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was geweest. Het hof overwoog dat [betrokkene] tot januari 2008 altijd aan zijn aflossingsverplichtingen had voldaan en dat zijn financiële problemen voornamelijk het gevolg waren van onvoorziene omstandigheden, zoals arbeidsongeschiktheid na een medische ingreep. Het hof oordeelde dat [betrokkene] niet had kunnen voorzien dat deze complicaties zouden optreden en dat hij gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op zijn toekomstplannen om zijn schuldenlast te verlichten.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. De zaak is ter verdere afdoening terugverwezen naar de rechtbank Groningen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van te goeder trouw zijn in het kader van de schuldsaneringsregeling en de rol van onvoorziene omstandigheden in de beoordeling van de financiële situatie van de schuldenaar.

Uitspraak

Arrest d.d. 17 maart 2011
Zaaknummer 200.081.667
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Arrest in de zaak van
[naam betrokkene],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [betrokkene],
advocaat: mr. G.C.A. Dwarshuis, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van 27 januari 2011 heeft de rechtbank Groningen het verzoek van [betrokkene] om de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem uit te spreken, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 4 februari 2011, heeft [betrokkene] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling alsnog toe te wijzen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief, met bijlagen, van 24 februari 2011 van mr. Dwarshuis.
Ter zitting van 9 maart 2011 is de zaak behandeld. Verschenen is [betrokkene], bijgestaan door zijn advocaat. Mr. Dwarshuis heeft mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde aantekeningen.
De beoordeling
Inleiding
1. De rechtbank heeft het verzoek van [betrokkene] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, van de Faillissementswet (hierna: Fw). Naar het oordeel van de rechtbank heeft [betrokkene] niet aannemelijk gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de afgelopen vijf jaar te goeder trouw is geweest. De rechtbank overweegt hiertoe dat [betrokkene] al lange tijd schulden heeft en al lange tijd telkens nieuwe schulden aangaat om de aflossingen aan oude schulden mee te kunnen betalen. [betrokkene] had volgens de rechtbank derhalve al veel eerder behoren te begrijpen dat hij verplichtingen aanging welke hij niet kon dragen. In 2007 heeft [betrokkene] een woning gekocht terwijl hij op dat moment al schuldproblemen had. Datzelfde jaar is [betrokkene] nogmaals schulden aangegaan omdat hij zijn vaste lasten niet kon betalen. De rechtbank rekent het [betrokkene] aan dat hij onder deze omstandigheden vervolgens zijn vaste baan heeft opgezegd terwijl er met betrekking tot zijn nieuwe baan nog niets op papier stond. Dat het uiteindelijk aan gezondheidsproblemen te wijten is geweest dat deze baan niet doorging, waardoor het in financieel opzicht afglijden van [betrokkene] in een stroomversnelling is geraakt, maakt het voorgaande niet anders. Bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen geven [betrokkene] niettemin tot de schuldsaneringsregeling toe te laten, zijn niet aangevoerd of gebleken.
2. [betrokkene] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiertegen in hoger beroep gekomen.
Het oordeel
3. Op grond van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Het ligt op de weg van de schuldenaar om dit aannemelijk te maken.
4. Het hof is - anders dan de rechtbank - van oordeel dat [betrokkene] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden te goeder trouw is geweest. Het hof neemt het volgende in aanmerking.
5. Weliswaar is uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep gebleken dat [betrokkene] al sinds zijn 18e jaar schulden heeft en telkens nieuwe schulden is aangegaan om de aflossingen aan de oude schulden mee te kunnen betalen, maar het hof is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [betrokkene] tot januari 2008 wel altijd aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan. Dit blijkt mede uit het feit dat in 2007 de hypotheekverstrekker kennelijk geen aanleiding zag om [betrokkene] geen hypotheek te verstrekken, ondanks dat [betrokkene] op dat moment geregistreerde schulden had. [betrokkene] heeft per 1 januari 2008 zijn baan opgezegd omdat hij een aanbod had aanvaard om per 1 april 2008 in de Verenigde Staten bij een cruisemaatschappij te gaan werken. Door in te gaan op dit aanbod hoopte [betrokkene] zijn schulden af te kunnen lossen. Hij zou namelijk meer inkomsten genereren, tijdens zijn werkzaamheden aan boord geen vaste lasten hoeven te betalen en zijn huis kunnen verhuren. In maart 2008 is [betrokkene] echter na het ondergaan van een geringe medische ingreep in een ziekenhuis voor een periode van twee jaar arbeidsongeschikt geraakt, hetgeen volgens hem moet worden geweten aan een medische fout. Aangezien [betrokkene] nog geen schriftelijke arbeidsovereenkomst had, is zijn baan bij de cruisemaatschappij toen niet doorgegaan. In de twee jaar dat [betrokkene] arbeidsongeschikt was is zijn totale schuldenlast ongeveer verviervoudigd. De oorzaak hiervan is mede en vooral gelegen in het feit dat [betrokkene] door zijn arbeidsongeschiktheid en inkomensachteruitgang zijn hypotheek niet meer kon betalen, waardoor de woning uiteindelijk in juli 2009 op last van de hypothecaire schuldeiser gedwongen is verkocht, waarbij een grote restschuld overbleef. De restschuld was mede erg hoog omdat de woningmarkt na de aankoop van de woning door [betrokkene] is ingestort.
6. Naar het oordeel van het hof mocht [betrokkene] voorafgaand aan zijn operatie gerechtvaardigd er op vertrouwen dat de operatie niet in de weg zou staan aan de door hem gemaakte toekomstplannen op grond waarvan hij zijn financiële positie kon verbeteren. [betrokkene] heeft er naar het oordeel van het hof geen rekening mee behoeven te houden dat hij als gevolg van complicaties na een geringe medische ingreep twee jaar arbeidsongeschikt zou zijn. Wanneer de operatie zonder complicaties was verlopen, had [betrokkene] zijn oude schulden kunnen aflossen en zou zijn financiële positie niet zijn verslechterd. Er is immers geen reden om te veronderstellen dat de baan bij de cruisemaatschappij dan niet zou zijn doorgegaan of dat anderszins [betrokkene]s ideeën om zijn schuldenlast op te lossen niet realistisch zouden zijn geweest.
7. Op grond van het bovenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat [betrokkene] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend.
8. Nu voor het overige niet is gebleken van feiten en omstandigheden die aan toewijzing van het verzoek van [betrokkene] in de weg staan, zal de toepassing van de schuldsaneringsregeling worden uitgesproken.
Slotsom
9. Op grond van het voorgaande dient het vonnis waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
spreekt ten aanzien van [betrokkene] voornoemd de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit;
verwijst de zaak ter verdere afdoening naar de rechtbank Groningen ter uitvoering van die regeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, R.A. Zuidema en J.P. Evenhuis, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 17 maart 2011 in bijzijn van de griffier.