Beschikking d.d. 8 maart 2011
Zaaknummer 200.064.585
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[naam vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. mr. J.H.E. Wanrooij, kantoorhoudende te Den Haag,
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
1. [naam moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. [naam pleegfamilie],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders,
3. Leger des Heils, Jeugdzorg en Reclassering,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna te noemen: LJ&R.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 3 februari 2010 heeft de rechtbank Leeuwarden de moeder en de vader ontheven van het gezag over [naam kind 1] ([kind 1]), geboren op [2001] in de gemeente [geboorteplaats]. De moeder is tevens ontheven over het gezag van [naam kind 2] ([kind 2]), geboren op [1998] in de gemeente [geboorteplaats]. De rechtbank heeft Bureau Jeugdzorg Friesland (hierna: BJZ), gevestigd te Leeuwarden, benoemd tot voogdes en heeft BJZ geadviseerd de uitvoering van de voogdij op te dragen aan LJ&R.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 3 mei 2010, heeft de vader verzocht de beschikking van 3 februari 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende het inleidend verzoek tot ontheffing van de ouders van het gezag over [kind 1] en [kind 2] af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 9 september 2010, heeft de raad het verzoek bestreden en verzocht de vader, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, in zijn beroep tegen de beschikking van 3 februari 2010 niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het beroep af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Van de minderjarige [kind 2] is op 16 januari 2011 een brief ingekomen ter griffie van het hof en van de pleegouders is op 31 januari 2011 een brief ingekomen ter griffie van het hof. De ter zitting aanwezige partijen en de belanghebbende hebben de gelegenheid gekregen om de brief van de pleegouders, die zij niet toegezonden hadden gekregen, door te lezen.
Ter zitting van 9 februari 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vader, bijgestaan door mr. Wanrooij, de heer W. Kelderhuis namens de raad en mevrouw T. Brouwer namens LJ&R.
De beoordeling
Nagekomen stukken
1. Op verzoek van het hof heeft de raad op 8 februari 2011 het verzoek ontheffing van het ouderlijk gezag van 15 september 2009 en het aan dit verzoek ten grond-slag liggende raadsrapport van 9 september 2009 ten aanzien van [kind 2] aan het hof toegezonden, welke stukken in het dossier zijn gevoegd.
De vaststaande feiten
2. De vader en de moeder zijn op [1999] te Den Haag met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk [kind 1] is geboren. Het huwelijk is ontbonden op [2007] door echtscheiding. Uit een eerdere relatie van de moeder is op [1998] [kind 2] geboren.
3. Bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 16 juni 2004 zijn [kind 2] en [kind 1] onder toezicht gesteld. Op 13 augustus 2004 heeft diezelfde rechtbank een (crisis)machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van beide kinderen verleend. Deze maatregelen zijn sindsdien telkens verlengd. [kind 2] en [kind 1] verblijven sinds 2004 bij de(zelfde) pleegouders.
4. Bij inleidend verzoekschrift van 16 september 2009 heeft de raad de rechtbank verzocht de vader (en de moeder) te ontheffen van het gezag over [kind 1]. De vader heeft hiertegen geen verweerschrift ingediend.
5. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing van de rechtbank is het hoger beroep van de vader gericht.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de vader
6. De vader heeft het hof verzocht het verzoek van de raad tot ontheffing van de ouders van het gezag over [kind 1] en [kind 2] af te wijzen.
7. Naar het oordeel van het hof is de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor wat betreft zijn verzoek tot afwijzing van het inleidend verzoek van de raad om de moeder van het gezag over [kind 2] en [kind 1] te ontheffen. De vader heeft op geen enkele wijze, noch in zijn grieven noch ter zitting van het hof, aangetoond wat zijn belang bij dit verzoek is.
8. De vader is naar 's hofs oordeel tevens niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor wat betreft zijn verzoek tot afwijzing van het inleidend verzoek van de raad tot ontheffing van hem van het gezag over [kind 2]. Immers, de vader van [kind 1] - die niet de (biologische of juridische) vader van [kind 2] is - heeft geen gezag over [kind 2] en heeft dit ook nimmer gehad. Hij kan derhalve ook niet van het gezag over [kind 2] ontheven worden, hetgeen de rechtbank ook niet heeft gedaan en overigens ook niet door de raad is verzocht.
9. Op grond van het vorenstaande is in hoger beroep (nog) aan de orde het verzoek van de vader tot afwijzing van het inleidend verzoek van de raad om hem van het gezag over [kind 1] te ontheffen.
Ten aanzien van de ontheffing van het gezag
10. Op grond van artikel 1:266 BW kan een ouder van het gezag over zijn kind worden ontheven indien hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging of opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Artikel 1:268 BW bepaalt vervolgens in het eerste lid dat ontheffing niet kan worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet, hetgeen in het onderhavige geval aan de orde is, welke regel vervolgens (onder meer) uitzondering lijdt indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat deze maatregel door de in artikel 1:266 BW genoemde onmacht of ongeschiktheid onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden (lid 2 onder a). Dit betreft het zodanig opgroeien van een minderjarige, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd.
11. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in beginsel van tijdelijke aard en dienen gericht te zijn op (het werken aan) de terugkeer van het kind naar de ouder.
Uit de duur van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in deze, alsmede uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt echter dat de vader ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging of opvoeding van [kind 1] te vervullen en dat er geen perspectief is op terugkeer van [kind 1] naar haar vader. De vader heeft ter zitting van het hof zelf ook aangegeven dat hij wil dat [kind 1] in het pleeggezin blijft wonen. De ongeschiktheid en onmacht van de vader worden onder meer veroorzaakt doordat hij - sinds de uithuisplaatsing van [kind 1] - herhaaldelijk onbetrouwbaar is gebleken ten aanzien van het nakomen van bezoekafspraken met zijn dochter. Hierdoor is er tussen de vader en [kind 1] sinds 2004 nauwelijks contact geweest, waardoor er tussen hen geen (vertrouwens-) band is opgebouwd. [kind 1] heeft hierdoor (nog steeds) een beeld van haar vader dat instabiel en onveilig is, zo heeft de raad ter zitting van het hof naar voren gebracht. De vader heeft ter zitting van het hof aangegeven dat hij [kind 1] een weekend per twee of drie maanden bij hem thuis wil hebben. Het hof is - met de raad - van oordeel dat de vader met deze uitlating geen, althans zeer weinig inzicht toont in wat [kind 1] nodig heeft. Immers, de vader heeft [kind 1], die in 2004 bij de vader (en de moeder) uit een zeer onveilige gezinssituatie (waarin sprake was van huiselijk geweld en verwaarlozing) is geplaatst, de afgelopen jaren op geen enkele wijze een gevoel van veiligheid en vertrouwen geboden. Een verblijf van [kind 1] bij haar vader thuis, wat voor haar onbekend terrein is, zou voor [kind 1] (wederom) een onveilige situatie opleveren, mede in aanmerking genomen het feit dat [kind 1] haar vader vanwege zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal niet kan verstaan. De gebleken onbetrouwbaarheid van de vader en zijn uitlatingen, zoals (onder meer) hiervoor omschreven, tasten het gevoel van veiligheid en zekerheid van [kind 1] aan en vormen daardoor een bedreiging voor haar ontwikkeling.
12. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de ten aanzien van [kind 1] getroffen kinder-beschermingsmaatregelen onvoldoende bescherming hebben geboden om de dreiging van het zodanig opgroeien van [kind 1], dat haar zedelijke of geestelijke belangen of haar gezondheid ernstig worden bedreigd, af te wenden.
[kind 1] is gebaat bij duidelijkheid omtrent haar toekomstperspectief, dat is gelegen bij de pleegouders waar zij al bijna 7 jaar - samen met haar zus [kind 2] - verblijft. Uit psychologisch onderzoek blijkt dat [kind 1] volledig is ingegroeid in het pleeggezin. [kind 1] ontwikkelt zich goed bij de pleegouders, maar blijft - door haar belaste voorgeschiedenis - een kwetsbaar meisje dat de nodige pedagogische zorg en aandacht behoeft. Naar gebleken is, kunnen de pleegouders - in tegenstelling tot de vader - in deze behoefte van [kind 1] voorzien. [kind 1] heeft recht op veiligheid, continuïteit en stabiliteit in haar leven en het is voor haar (verdere) ontwikkeling van belang dat zij weet dat haar toekomstperspectief blijvend bij de pleegouders ligt. Naar het oordeel van het hof dient de voogdij te worden overgedragen aan BJZ, die als neutrale partij de belangen van [kind 1] in het vizier kan houden en kan behartigen.
Slotsom
13. Op grond van het bovenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor wat betreft zijn verzoek tot afwijzing van het verzoek van de raad om de moeder van het gezag over [kind 2] en [kind 1] te ontheffen en tevens voor wat betreft zijn verzoek tot afwijzing van het verzoek van de raad tot ontheffing van hem van het gezag over [kind 2];
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 3 februari 2010, voor zover in hoger beroep (nog) aan de orde; derhalve voor wat betreft de ontheffing van de vader van het gezag over [naam kind 1], geboren op [2001] in de gemeente Leeuwarden;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, M.P. den Hollander en Th.P.M. Moons, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 maart 2011 in bijzijn van de griffier.