Beschikking d.d. 18 januari 2011
Zaaknummer 200.053.703
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H.M. Hemmes-Boer, kantoorhoudende te Coevorden,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de jongmeerderjarige,
advocaat mr. H.C. Kiers, kantoorhoudende te Deventer.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 14 oktober 2009 heeft de rechtbank Assen de beschikking van 22 december 2008 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, gewijzigd, in die zin dat de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige met ingang van 10 oktober 2008 tot 1 januari 2009 wordt vastgesteld op € 130,-- per maand, over de periode van 1 januari 2009 tot 1 juli 2009 op € 136,-- per maand, over de periode van 1 juli 2009 tot 1 september 2009 op nihil, over de periode van 1 september 2009 tot 1 november 2009 op € 219,-- per maand, over de periode van 1 november 2009 tot 1 januari 2010 op € 222,-- per maand en vanaf 1 januari 2010 op € 429,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 12 januari 2010, heeft de man verzocht de beschikking van 14 oktober 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 22 december 2008 wordt gewijzigd in dier voege dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige met ingang van 10 oktober 2008 op nihil wordt gesteld, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een dusdanige datum als het hof zal vermenen te behoren.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 3 maart 2010, heeft de jongmeerderjarige het verzoek bestreden en verzocht de grieven van de man te verwerpen, kosten rechtens. Tevens heeft de jongmeerderjarige bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht haar grieven gegrond te verklaren en nader rechtdoende de onderhoudsbijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige met ingang van 10 oktober 2008 tot 1 januari 2009 te bepalen op € 371,32, van 1 januari 2009 tot 1 september 2009 op € 377,29 per maand, van 1 september 2009 tot 1 november 2009 op € 496,18 per maand en vanaf 1 november 2009 op € 516,-- per maand.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 13 april 2010, heeft de man het verzoek in het incidenteel beroep bestreden.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief met bijlagen van 30 september 2010 van mr. Kiers.
Ter zitting van 11 oktober 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man, bijgestaan door mr. Hemmes-Boer, en de jongmeerderjarige, bijgestaan door mr. Kiers.
De beoordeling
Nagekomen stukken
1. Op 7 oktober 2010 is een faxbericht met een bijlage van mr. Hemmes-Boer binnengekomen bij de griffie van het hof. Art. 1.4.3 van het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven houdt in dat uiterlijk de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling nog stukken kunnen worden overgelegd.
Het hof heeft, hoewel de brief met de bijlage te laat is ingediend, kennisgenomen van de inhoud daarvan, nu de wederpartij daartegen geen bezwaar heeft gemaakt en gebleken is dat het stuk zo spoedig mogelijk is overgelegd en snel en eenvoudig te doorgronden is.
De vaststaande feiten
2. De man is gehuwd geweest met [naam] (hierna: de moeder). Uit dit huwelijk is [in 1990]0 in de gemeente Apeldoorn de jongmeerderjarige geboren.
3. De man heeft vanaf 2001 een relatie met zijn huidige partner en is [in 2005] met haar gehuwd. De huidige partner van de man heeft een zoon.
4. Bij beschikking van 22 december 2008 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, is bepaald dat de man met ingang van 10 oktober 2008 een bedrag van € 500,-- per maand dient te betalen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige.
5. Bij inleidend verzoekschrift van 7 april 2009 heeft de man de rechtbank verzocht de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 22 december 2008 te wijzigen en te bepalen dat de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige met ingang van 10 oktober 2008 op nihil wordt gesteld.
6. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing is het hoger beroep van de man gericht.
De ingangsdatum en verschillende periodes van de vast te stellen alimentatiebijdrage
7. Het hof zal zich met betrekking tot de ingangsdatum van de alimentatie-verplichting aansluiten bij de rechtbank en derhalve uitgaan van de ingangs- datum genoemd in de beschikking van 22 december 2008 van de rechtbank Zwolle-Leystad (datum indiening inleidend verzoekschrift jongmeerderjarige in die procedure), zijnde 10 oktober 2008, nu partijen hiertegen niet hebben gegriefd.
8. Gelet op wijzigingen in het inkomen van de jongmeerderjarige, de wijziging in haar woonsituatie en de periode waarover rekening dient te worden gehouden met een door de man te betalen schuld, zal het hof de behoefte van de jongmeerder-jarige en de draagkracht van de man over de volgende periodes vaststellen:
van 10 oktober 2008 tot 1 januari 2009 (periode 1), van 1 januari 2009 tot 1 juli 2009 (periode 2), van 1 juli 2009 tot 1 september 2009 (periode 3), van 1 september 2009 tot 1 november 2009 (periode 4), van 1 november 2009 tot 1 januari 2010 (periode 5) en vanaf 1 januari 2010 (periode 6).
De geschilpunten
9. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- intrekken referteverklaring;
- de behoefte van de jongmeerderjarige;
- de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
- de bijstandsnorm en het draagkrachtpercentage;
- de onderhoudsverplichting van de man jegens zijn stiefzoon;
- het aandeel van de moeder en haar nieuwe partner in de kosten van de
jongmeerderjarige.
Intrekken referteverklaring
10. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de jong-meerderjarige haar verzoek tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie heeft gedaan, opdat zij de Informatie Beheer Groep (hierna: IBG), in verband met de hoogte van de aan haar te verstrekken aanvullende studiebeurs, kon informeren over de (eventuele) bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud en studie, welk verzoek heeft geleid tot de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 december 2008. Voorts is gebleken dat er tussen partijen na deze beschikking overleg heeft plaatsgevonden, welk overleg er in heeft geresulteerd dat de man het onderhavige verzoek tot nihilstelling, voorzien van een referteverklaring van de jongmeerderjarige, heeft ingediend. Daarna heeft de jongmeerderjarige haar referteverklaring ingetrokken, aangezien zij van mening was dat de man toch enige draagkracht had om aan haar een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie te betalen.
11. Anders dan de man meent, is het hof van oordeel dat de jongmeerderjarige niet aan haar (ingetrokken) referteverklaring gehouden dient te worden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een procespartij aan een referteverklaring niet is gebonden in die zin dat zij daarop niet mag terugkomen. Dit geldt temeer in een procedure betreffende levensonderhoud, waarin een uitspraak steeds kan worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden of het van aanvang af niet voldoen aan de wettelijke maatstaven van de uitspraak. Er is het hof niet gebleken van omstandigheden die een afwijking van dit uitgangspunt zouden rechtvaardigen.
De behoefte van de jongmeerderjarige
12. Tussen partijen is in geschil op welke wijze en op welk bedrag de behoefte van de jongmeerderjarige dient te worden vastgesteld.
13. Het hof overweegt hiertoe het volgende. De Wet Studiefinanciering (WSF) geeft een student recht op een basisbeurs onafhankelijk van het inkomen van de ouders. Afhankelijk van het inkomen van de ouders kan een student bovendien aanspraak maken op een aanvullende beurs. Daarnaast kan, ongeacht het inkomen van de ouders, aanspraak worden gemaakt op een rentedragende lening welke, vanwege de terugbetalingsverplichting, niet als behoefteverlagend moet worden beschouwd.
14. Hoewel voor de vaststelling van de behoefte van jongmeerderjarige, studerende kinderen met een uitkering in het kader van de WSF (nog) geen maatstaven zijn ontwikkeld, acht het hof het, anders dan de man, raadzaam om voor de behoeftebepaling van de jongmeerderjarige, in overeenstemming met de Tremanormen, aansluiting te zoeken bij de WSF-norm voor studenten. Deze WSF-norm bestaat uit de posten levensonderhoud en studiekosten en bedroeg over het jaar 2008 € 443,71 per maand en over het jaar 2009 € 450,85 per maand voor een thuiswonende student in het beroepsonderwijs. De WSF-norm voor een thuiswonende student in het hoger onderwijs bedroeg over het jaar 2009 € 589,47 per maand en de WSF-norm voor een uitwonende student in het hoger onderwijs bedroeg over het jaar 2009 € 775,38 per maand.
In 2010 bedroeg de WSF-norm voor een uitwonende student in het hoger onderwijs € 794,69 per maand.
15. Gelet op het vorenstaande bepaalt het hof de behoefte - overigens met een nuancering zoals in overweging 17 hierna weergegeven - van de jongmeerderjarige in de periode van 10 oktober 2008 tot 1 januari 2009 (periode 1) op € 443,71 per maand, in de periode van 1 januari 2009 tot 1 september 2009 (periode 2 en 3) op € 450,85 per maand, in de periode van 1 september 2009 tot 1 november 2009 (periode 4) op € 589,47 per maand, in de periode van 1 november 2009 tot 1 januari 2010 (periode 5) op € 775,38 per maand en in de periode vanaf 1 januari 2010 (periode 6) op € 794,69 per maand.
16. De door de jongmeerderjarige ontvangen studiefinanciering in de vorm van de basisbeurs en eventuele aanvullende beurs dient voor de bepaling van de behoefte in mindering te strekken op het behoeftebedrag, aangezien de jongmeerderjarige hiermee (deels) in haar eigen behoefte kan voorzien en er van uit mag worden gegaan dat deze beurs niet behoeft te worden terugbetaald.
17. Ten aanzien van de inkomsten uit arbeid stelt de jongmeerderjarige zich op het standpunt dat deze inkomsten niet in mindering dienen te strekken op haar behoefte. Volgens de man werkt het volledige inkomen van de jongmeerderjarige behoefteverlagend. Het hof passeert de stelling van de jongmeerderjarige dat de bijverdiengrens in de WSF van € 13.215,83 per jaar als uitgangspunt dient te worden genomen bij de bepaling van de behoefte, in die zin dat verdiensten tot dat niveau de behoefte niet beïnvloeden, nu zij deze stelling, mede in het licht van de door de man gedane betwisting onvoldoende (nader) heeft onderbouwd. Het hof is echter, anders dan de man, wel van oordeel dat niet het volledige inkomen van de jongmeerderjarige behoefteverlagend werkt, nu de WSF-norm niet de volledige werkelijke behoefte bepaalt. De rechtbank heeft het redelijk geacht alleen de inkomsten voor zover deze een bedrag van € 100,-- per maand te boven gaan in mindering te brengen op de behoefte. Nu partijen dit bedrag, uitgaande van een situatie dat een deel van het inkomen van de jongmeerderjarige bij de berekening van haar behoefte achterwege dient te blijven, niet hebben betwist, zal ook het hof de inkomsten van de jongmeerderjarige voor zover deze een bedrag van € 100,-- per maand te boven gaan in mindering brengen op haar behoefte.
18. Anders dan de man heeft gesteld bestaat de verplichting van een ouder jegens zijn (jongmeerderjarige) kind onafhankelijk van de vraag of er sprake is van behoeftigheid, zodat het hof geen acht zal slaan op de stellingen van de man, inhoudende dat er van de jongmeerderjarige verwacht mag worden dat zij een bijbaantje heeft en dat zij in ieder geval hetzelfde zou kunnen bijverdienen als in de periode waarin zij wel werkte en stage liep. De jongmeerderjarige is niet verplicht in haar eigen onderhoud te voorzien.
19. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de jongmeerderjarige in periode 1, toen zij thuiswonend was en beroepsonderwijs volgde, een basis-beurs van € 72,39 per maand heeft ontvangen.
Daarnaast had de jongmeerderjarige inkomen uit arbeid. Blijkens de jaaropgave 2008 van Mediamarkt Deventer B.V. had zij een bruto jaarsalaris van € 3.606,--, welk bruto inkomen, gelet op de hoogte, zoals door de man onweersproken is gesteld, gezien kan worden als een netto inkomen. Er kan dus van uit worden gegaan dat de jongmeerderjarige een bedrag van € 300,-- per maand verdiende met haar bijbaan bij Mediamarkt. Tevens had zij in deze periode inkomsten uit stage ter hoogte van € 161,-- per maand. Het vorenstaande brengt mee dat de resterende behoefte van de jongmeerderjarige in periode 1 kan worden bepaald op € 443,71 minus € 72,39 minus € 300,-- minus € 161,-- plus € 100,-- = (afgerond) € 10,--.
20. Voorts is gebleken dat de jongmeerderjarige in periode 2, toen zij ook nog thuiswonend was en beroepsonderwijs volgde, een basisbeurs van € 73,56 per maand heeft ontvangen. Daarnaast verdiende de jongmeerderjarige ook in deze periode een bedrag van € 300,-- per maand met haar bijbaan bij Mediamarkt en had zij tevens inkomsten uit stage ter hoogte van € 161,-- per maand.
Het vorenstaande brengt mee dat de resterende behoefte van de jongmeerderjarige in periode 2 kan worden bepaald op € 450,85 minus € 73,56 minus € 300,-- minus € 161,-- plus € 100,-- = (afgerond) € 16,--.
21. Het hof passeert de stelling van de man dat de jongmeerderjarige (in periode 1 en 2) recht had op een aanvullende beurs, nu de man deze stelling, gelet op de betwisting door de jongmeerderjarige, onvoldoende (nader) heeft onderbouwd. Het hof wijst ten aanzien van periode 1 ook nog op het Bericht Studiefinanciering van 7 juni 2008, waaruit blijkt dat de jongmeerderjarige, ondanks haar verzoek hiertoe, geen aanvullende beurs zal ontvangen.
22. Ten aanzien van periode 3 heeft de rechtbank overwogen dat de jongmeerder-jarige extra bijverdiensten heeft genoten doordat zij voor een notaris heeft gewerkt, van welke bijverdiensten zij geen (volledige) opgave heeft gedaan.
Bij gebrek aan inkomensgegevens is de rechtbank er voor de (zomer)vakantie-periode vanuit gegaan dat de jongmeerderjarige in staat was geheel in haar eigen behoefte te voorzien. Nu partijen hiertegen niet hebben gegriefd, zal ook het hof er van uitgaan dat de jongmeerderjarige in periode 3 in staat was geheel in haar eigen behoefte te voorzien.
23. Vanaf 1 september 2009 volgt de jongmeerderjarige hoger onderwijs en ontvangt zij, zo heeft zij ter zitting van het hof naar voren gebracht, naast de basisbeurs tevens een aanvullende beurs. In periode 4 was de jongmeerderjarige nog steeds thuiswonend en ontving zij derhalve een basisbeurs van € 93,29 per maand en een aanvullende beurs van € 211,99 per maand. Het vorenstaande brengt mee dat de resterende behoefte van de jongmeerderjarige in periode 4 kan worden bepaald op € 589,47 minus € 93,29 minus € 211,99 = (afgerond) € 284,-- per maand.
24. Per 1 november 2009 (periode 5) is de jongmeerderjarige gaan samenwonen. Het hof is van oordeel dat de jongmeerderjarige vanaf dat moment als uitwonende dient te worden aangemerkt. Het hof passeert de stelling van de man dat de jongmeerderjarige nog steeds als thuiswonende student dient te worden aangemerkt. Dat de partner, die jegens de jongmeerderjarige niet onderhoudsplichtig is, alle lasten van de woning voldoet, zoals de man heeft gesteld, maakt dit oordeel niet anders. In periode 5 heeft de jongmeerderjarige een basisbeurs ontvangen van € 259,76 per maand en een aanvullende beurs van € 231,43 per maand. Het vorenstaande brengt mee dat de resterende behoefte van de jongmeerderjarige in periode 5 eveneens kan worden bepaald op € 775,38 minus € 259,76 minus € 231,43 = (afgerond) € 284,-- per maand.
25. Vanaf periode 6 ontvangt de jongmeerderjarige een basisbeurs van € 266,23 per maand en een aanvullende beurs van € 239,08 per maand. Het vorenstaande brengt mee dat de resterende behoefte van de jongmeerderjarige in periode 6 kan worden bepaald op € 794,69 minus € 266,23 minus € 239,08 = (afgerond) € 289,-- per maand.
De draagkracht van de man
Het inkomen van de man
26. Tussen partijen is het inkomen van de man waarvan uit dient te worden gegaan bij de berekening van zijn draagkracht niet in geschil. Het hof zal derhalve, evenals de rechtbank, uitgaan van een bruto inkomen (volgens jaaropgaaf) van € 32.290,-- per jaar.
De bijstandsnorm en het draagkrachtpercentage
27. In het licht van de betwisting door de jonmeerderjarige heeft de man zijn stelling, dat zijn nieuwe partner geen inkomen kan genereren doordat zij haar autistische zoon nauwelijks alleen kan laten vanwege zijn gedragsproblemen, onvoldoende (nader) onderbouwd. Het had op de weg van de man gelegen om ten aanzien van de situatie van zijn stiefzoon een medische verklaring over te leggen. Daar komt bij dat uit het dossier naar voren is gekomen dat de nieuwe partner van de man eerder wel heeft gewerkt, terwijl zij toen ook de zorg voor haar zoon droeg.
Voorts is gebleken dat de zoon van de nieuwe partner van de man gewoon naar school gaat, zodat die partner op die momenten in ieder geval zou kunnen werken. De nieuwe partner van de man wordt op grond van het vorenstaande geacht in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. De omstandigheid dat de nieuwe partner van de man geen inkomen genereert, mag naar 's hofs oordeel niet ten laste van de draagkracht van de man ten behoeve van de jongmeerderjarige worden gebracht. Gelet op het vorenstaande dient bij de berekening van de draagkracht van de man de bijstandsnorm voor een alleenstaande te worden gehanteerd. Hetgeen de man overigens heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat in zijn geval gerekend dient te worden met de gezinsnorm maakt dit oordeel niet anders.
28. Blijkens de Tremanormen van juli 2009 dient in zaken waarin de draagkracht voor kinderalimentatie aan de orde is, bij de draagkrachtberekening uitgegaan te worden van een draagkrachtpercentage van 70%. Anders dan de man meent, is het hof van oordeel dat dit uitgangspunt ook geldt in zaken waarin het gaat om alimentatie voor een jongmeerderjarige.
Het hof merkt in dit kader op dat met de inwerkingtreding van de Wet Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding met ingang van 1 maart 2009 in artikel 1:400 lid 1 BW een wettelijke voorrangsregeling voor kinderalimentatie is opgenomen, welke voorrangsregeling blijkens voornoemd artikel geldt voor kinderen die de leeftijd van eenentwintig nog niet hebben bereikt, zoals de jongmeerderjarige. Het hof zal op grond van het vorenstaande vanaf 1 juli 2009 (periode 3) een draagkrachtpercentage van 70% hanteren. Ten aanzien van periode 1 en periode 2 zal het hof een draagkrachtpercentage van 60% hanteren.
De onderhoudsverplichting van de man jegens zijn stiefzoon
29. De man is tevens onderhoudsplichtig jegens de zoon van zijn nieuwe echtgenote. De door de man gestelde niet weersproken behoefte van zijn stiefzoon is € 180,-- per maand. Het hof is, met de jongmeerderjarige, van oordeel dat de man niet volledig in de behoefte van zijn stiefzoon behoeft te voorzien. Nu het hof zich, zoals hiervoor overwogen, op het standpunt stelt dat de nieuwe partner van de man wordt geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien, zal het hof er van uitgaan dat ook zij kan bijdragen in de behoefte van haar zoon. Het hof passeert de stelling van de man dat de biologische vader van zijn stiefzoon niet kan bijdragen in de kosten van zijn zoon, nu de man deze stelling, in het licht van de door de jongmeerderjarige gedane betwisting, onvoldoende nader heeft onderbouwd. Het hof zal er derhalve van uitgaan dat ook de biologische vader een bijdrage kan leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn zoon. Op grond van het vorenstaande zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de man rekening houden met een derde van de behoefte van zijn stiefzoon, zijnde € 60,-- per maand.
Rente en aflossing van schulden
30. Uit een door de man overgelegd overzicht betalingsregeling blijkt dat de man inzake zijn schuld aan AFA Service BV van 1 februari 2009 tot en met 1 januari 2010 een bedrag van € 275,-- per maand heeft betaald ter aflossing van die schuld.
Nu de nieuwe partner van de man wordt geacht in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, zal het hof ervan uitgaan dat zij tevens voor de helft kan bijdragen in voornoemde schuld. Het hof zal (om doelmatigheidsredenen), evenals de rechtbank, vanaf 1 januari 2009 tot 1 januari 2010 (periode 2 tot en met 5) bij de berekening van de draagkracht van de man rekening houden met de helft van de schuld (€ 138,-- per maand).
De berekeningen
Het fiscaal voordeel
31. Bij een kind van 18 jaar en ouder ontvangt de onderhoudsplichtige alleen belastingaftrek als het kind geen studiefinanciering krijgt of een met studiefinanciering vergelijkbare regeling. Het hof zal, nu de jongmeerderjarige (over periode 1 tot en met 6) studiefinanciering ontvangt, dan ook geen fiscaal voordeel bij de beschikbare draagkrachtruimte van de man tellen.
Van 10 oktober 2008 tot 1 januari 2009 (periode 1)
32. Gelet op het voorgaande en tevens op de niet betwiste posten, zoals daarvan blijkt uit de beschikking waarvan beroep, komt het hof tot de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening over de periode van 10 oktober 2008 tot 1 januari 2009 (periode 1), waaruit blijkt dat de man (naar de tarieven van juli 2008) een draagkrachtruimte van € 793,-- per maand heeft. Van deze draagkrachtruimte is 60 %, zijnde afgerond € 476,-- per maand beschikbaar voor alimentatie.
In aanmerking genomen dat de bovengrens van de rechtsstrijd in hoger beroep voor deze periode wordt gevormd door de (resterende) behoefte van de jongmeerderjarige van € 10,-- per maand, dient de door de man aan de jongmeerderjarige te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie voor periode 1 te worden bepaald op € 10,-- per maand.
Van 1 januari 2009 tot 1 juli 2009 (periode 2)
33. Vanaf 1 januari 2009 houdt het hof bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met een aflossingsbedrag van € 138,-- per maand ter aflossing van zijn schuld aan AFA Service BV.
Blijkens de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening heeft de man (naar de tarieven van januari 2009) over de periode van 1 januari 2009 tot 1 juli 2009 (periode 2) een draagkrachtruimte van € 637,-- per maand. Van deze draagkrachtruimte is 60%, zijnde afgerond € 382,-- per maand beschikbaar voor alimentatie. In aanmerking genomen dat de bovengrens van de rechtsstrijd in hoger beroep voor deze periode wordt gevormd door de (resterende) behoefte van de jongmeerderjarige van € 16,-- per maand, dient de door de man aan de jongmeerderjarige te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie voor periode 2 te worden bepaald op € 16,-- per maand.
Van 1 juli 2009 tot 1 september 2009 (periode 3)
34. Nu er in deze periode geen sprake is van behoefte aan de zijde van de jongmeerderjarige, zal het hof de alimentatiebijdrage van de man, evenals de rechtbank, over de periode van 1 juli 2009 tot 1 september 2009 op nihil stellen.
Van 1 september 2009 tot 1 januari 2010 (periode 4 en periode 5)
35. Blijkens de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening heeft de man (naar de tarieven van juli 2009) over de periode van 1 september 2009 tot 1 januari 2010 (periode 4 en 5) een draagkrachtruimte van € 629,-- per maand. Van deze draagkrachtruimte is 70%, zijnde afgerond € 440,-- per maand beschikbaar voor alimentatie. In aanmerking genomen dat de bovengrens van de rechtsstrijd in hoger beroep voor periode 4 en periode 5 wordt gevormd door de door de (resterende) behoefte van de jongmeerderjarige van € 284,-- per maand, dient de door de man aan de jongmeerderjarige te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie voor periode 4 en periode 5 te worden bepaald op € 284,-- per maand.
36. De rechtbank heeft ten aanzien van periode 4 en 5 de draagkracht van de man begrensd, omdat het volgens de rechtbank aannemelijk was dat het inkomen van de man lager zal zijn dan 90% van de voor hem toepasselijke bijstandsnorm.
Naar 's hofs oordeel dient alleen te worden gekeken of het inkomen van de onderhoudsplichtige beneden het niveau van 90% van de voor hem toepasselijke bijstandsnorm zakt, wanneer er sprake is van een situatie waarin er bij de berekening van de draagkracht van de onderhoudsplichtige wordt uitgegaan van een fictief inkomen in verband met niet voor herstel vatbaar inkomensverlies door de onderhoudsplichtige teweeggebracht, hetgeen in de onderhavige zaak niet aan de orde is. Het hof zal dan ook een berekening zoals de rechtbank die heeft gemaakt op dit punt achterwege laten.
Vanaf 1 januari 2010 (periode 6)
37. De schuld aan AFA Service BV is per 1 januari 2010 afgelost, zodat hiermee geen rekening meer wordt gehouden. Blijkens de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening heeft de man (naar de tarieven van januari 2010) over de periode vanaf 1 januari 2010 (periode 6) een draagkrachtruimte van € 767,-- per maand. Van deze draagkrachtruimte is 70%, zijnde afgerond € 537,-- per maand beschikbaar voor alimentatie. In aanmerking genomen dat de bovengrens van de rechtsstrijd in hoger beroep voor deze periode wordt gevormd door de (resterende) behoefte van de jongmeerderjarige van € 289,-- per maand, dient de door de man aan de jongmeerderjarige te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie voor periode 6 te worden bepaald op € 289,-- per maand.
Het aandeel van de moeder en haar nieuwe partner in de kosten van de jongmeerderjarige
38. Het hof stelt voorop dat in het 'Bericht Ouder' van de IBG over de ouderbijdrage het inkomen staat vermeld zoals dat bekend is bij de Belastingdienst. Wanneer er geen inkomen bij de Belastingdienst bekend is, staat in het bericht van de IBG achter 'Deze bijdrage is berekend op basis van', zoals ook in het door de jongmeerderjarige overgelegde bericht van 3 augustus 2008, niets vermeld.
Als de moeder een belastbaar inkomen zou hebben gehad, had dit derhalve in het door de jongmeerderjarige overgelegde bericht moeten staan.
De man heeft zijn stelling dat het belastbare loon uit voornoemde brief is weggehaald, gelet op de betwisting van de jongmeerderjarige, onvoldoende (nader) onderbouwd. Het hof acht het op grond van het vorenstaande aannemelijk dat de moeder geen belastbaar inkomen heeft. Ten aanzien van het inkomen van de nieuwe partner van de moeder, merkt het hof op dat dit buiten beschouwing dient te blijven, nu de jongmeerderjarige ter zitting van het hof onweersproken heeft gesteld dat haar moeder en haar nieuwe partner niet met elkaar gehuwd zijn. De nieuwe partner van de moeder is derhalve niet onderhoudsplichtig jegens de jongmeerderjarige. Een draagkrachtvergelijking, zoals door de man verzocht, kan op grond van het vorenstaande achterwege blijven.
Slotsom
39. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt, onder wijziging van de beschikking van 22 december 2008 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, de door de man aan de jongmeerderjarige te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie over de periode van 10 oktober 2008 tot 1 januari 2009 (periode 1) op € 10,-- per maand, over de periode van 1 januari 2009 tot 1 juli 2009 (periode 2) op € 16,-- per maand, over de periode van 1 juli 2009 tot 1 september 2009 (periode 3) op nihil, over de periode van 1 september 2009 tot 1 januari 2010 (periode 4 en periode 5) op € 284,-- per maand en vanaf 1 januari 2010 (periode 6) op € 289,-- per maand;
bepaalt dat deze bedragen, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de jongmeerderjarige dienen te worden voldaan;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
De beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, J.G. Idsardi en E. Groot, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 18 januari 2011 in bijzijn van de griffier.