Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000434-10
Uitspraak d.d.: 30 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 1 februari 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1947],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 mei 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het hem ten laste gelegde tot een geldboete van
1000 euro, eventueel te betalen in termijnen, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. E. Albayrak, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij te [plaats], gemeente [gemeente], terwijl verdachte mest had opgeslagen, op zodanige wijze dat daardoor mestvocht/perculatievocht op en/of in de bodem geraakte of kon geraken, zijnde dat mestvocht/perculatievocht (afval)stoffen, waardoor de bodem kon worden verontreinigd of aangetast en terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, op of omstreeks 25 februari 2009 al dan niet opzettelijk niet aan de verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van verdachte konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen dan wel, indien die verontreiniging of aantasting zich voordeed, de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij te [plaats], gemeente [gemeente], terwijl verdachte mest had opgeslagen, op zodanige wijze dat daardoor mestvocht/perculatievocht op en in de bodem geraakte of kon geraken, zijnde dat mestvocht/perculatievocht (afval)stoffen, waardoor de bodem kon worden verontreinigd of aangetast en terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, op of omstreeks 25 februari 2009 opzettelijk niet aan de verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van verdachte konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen dan wel, indien die verontreiniging of aantasting zich voordeed, de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Nu verdachte bij het opslaan van de mest bewust niet een wettelijk voorgeschreven methode heeft gebruikt, terwijl verdachte had moeten weten dat hij niet eigenmachtig een door hem juist geachte, maar wettelijk niet toegelaten methode mocht gebruiken ziet het hof geen aanleiding om - zoals voorgesteld door de raadsman van verdachte - toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de berechting in soortgelijke zaken.
Verdachte is, blijkens een uittreksel uit het algemeen justitieel documentatieregister van
31 maart 2011, vóór het plegen van het onderhavige feit reeds eerder veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Gezien het bovenstaande acht het hof oplegging van een geldboete als door de advocaat-generaal gevorderd passend en geboden. In verband met de financiële draagkracht van verdachte zal het hof bepalen dat de geldboete in vier maandelijkse termijnen mag worden voldaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 13 van de Wet bodembescherming en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in 4 (vier) termijnen van 1 maand, elke termijn groot EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro).
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. J.P. van Stempvoort, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Schulte, griffier,
en op 30 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Zijnde mr. Van Stempvoort voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.