Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001524-10
Uitspraak d.d.: 21 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 9 juni 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1990],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 juni 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het haar tenlastegelegde tot een werkstraf voor de duur van 110 uren, te vervangen door 55 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 3.150,00, te vervangen door 41 dagen hechtenis, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. G.J.P.M. Grijmans, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 13 oktober 2009 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], meermalen, althans eenmaal, opzettelijk (een) hoeve(i)d(en) geld (in totaal (ongeveer) een bedrag van 3400 euro), in elk geval enig goed, dat (telkens) geheel of ten dele toebehoorde aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk geld verdachte (telkens) uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als stagiaire/medewerker, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeeigend.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 juni 2009 tot en met 13 oktober 2009 te [plaats], meermalen opzettelijk geld, in totaal een bedrag van 3400 euro, dat geheel toebehoorde aan [bedrijf] en welk geld verdachte telkens uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking als stagiaire onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeeigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezenverklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte, stagiaire bij de [bedrijf] in [plaats] ([bedrijf]), heeft gedurende een periode van ruim vier maanden op slinkse wijze geld verduisterd van haar werkgever. Verdachte was werkzaam als kassamedewerkster en kon uit hoofde van die werkzaamheden over de gelden van haar werkgever beschikken. Door haar strafbare gedrag heeft zij zowel het vermogensbelang als het vertrouwen van haar werkgever geschaad.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 april 2011, waaruit - ten voordele van verdachte - blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Verdachte is derhalve aan te merken als first offender.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting door haar en door haar raadsman naar voren zijn gebracht. Het hof merkt in dit kader op dat verdachte ter terechtzitting van het hof oprecht de indruk heeft gewekt spijt te hebben van haar handelen.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien is het hof van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, een passende bestraffing is.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.150,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is van de zijde van de verdediging niet weersproken. Nu het hof de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, is verdachte tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Gelet op het vorenstaande dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis;
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [bedrijf] terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 3.150,00 (drieduizend honderdvijftig euro) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf], een bedrag te betalen van EUR 3.150,00 (drieduizend honderdvijftig euro) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 41 (eenenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. H. Heins, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. J.A. Wiarda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen, griffier,
en op 21 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Anjewierden en mr. Wiarda zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.