ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ9717

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.032.915/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst en rechtsgeldigheid van jachtrechten

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van een huurovereenkomst met betrekking tot jachtrechten tussen de appellant en de geïntimeerden. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.J. Boonstra, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Groningen, waarin de vorderingen van de geïntimeerden, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], zijn toegewezen. De kern van het geschil betreft de vraag of de Huurovereenkomst 2005 rechtsgeldig tot stand is gekomen. De appellant betwist dit en voert aan dat de overeenkomst niet door alle betrokken partijen is ondertekend en dat er sprake is van dwang en bedrog.

Het hof heeft vastgesteld dat de Huurovereenkomst 2005 is aangegaan voor een periode van 12 jaar, met een jaarlijkse tegenprestatie voor het schonen van de sloten. De appellant heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de voorwaarden van de overeenkomst en dat deze niet rechtsgeldig is omdat de handtekening van een andere huurder, [S], ontbreekt. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant de overeenkomst had moeten lezen voordat hij deze ondertekende en dat hij verantwoordelijk is voor het niet naleven van de voorwaarden.

De appellant heeft ook betoogd dat de geïntimeerden hem hebben verhinderd om te jagen op de gronden, maar het hof heeft geoordeeld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, met veroordeling van de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke overeenkomsten en de verantwoordelijkheid van partijen om de inhoud daarvan te begrijpen en te accepteren.

Uitspraak

Arrest d.d. 28 juni 2011
Zaaknummer 200.032.915/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. A.J. Boonstra, kantoorhoudende te Groningen,
die ook heeft gepleit,
tegen
1. [geïntimeerde sub 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 1],
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
advocaat voor [geïntimeerde sub 1]: mr. P.P.R. Hoekstra, kantoorhoudende te Groningen,
die ook heeft gepleit.
[geïntimeerde sub 2] is niet verschenen; tegen hem is verstek verleend.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 18 juni 2008 en 4 februari 2009 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 6 mei 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van laatstgenoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] tegen de zitting van 19 mei 2009.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"te vernietigen het vonnis d.d. 4 februari 2009 van de kantonrechter bij de Rechtbank Groningen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van geïntimeerden alsnog af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instantiën."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde sub 1] verweer gevoerd met als conclusie:
"zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, te bevestigen het vonnis van de rechtbank te Groingen, sector kanton, d.d. 4 februari 2009, waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] - uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van het hoger beroep."
Vervolgens hebben partijen hun zaak schriftelijk doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's.
Nadat [geïntimeerde sub 1] een stuk ter griffie had gedeponeerd, heeft [appellant] een akte uitlating depot genomen. [geïntimeerde sub 1] heeft vervolgens een antwoordakte genomen.
Het arrest wordt gewezen op de pleitdossiers.
De grieven
[appellant] heeft tien grieven opgeworpen.
De beoordeling
ten aanzien van de feiten
1. De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 4 februari 2009 de feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling heeft [appellant] één grief opgeworpen. De overige feiten staan derhalve tussen partijen vast. Het hof zal de vaststaande feiten herhalen en voor zoveel nodig aanvullen met feiten die eveneens als vaststaand hebben te gelden. Voor zover in dit hoger beroep nog van belang, kan van het volgende worden uitgegaan.
1.1. [X] en [geïntimeerde sub 1] hebben op 12 december 2000 met onder meer [Y], [appellant], Gebr. [Q en R] en [Z] een huurovereenkomst van het genot van jacht op de in de overeenkomst aangeduide gronden (hierna: Huurovereenkomst 2000) gesloten. De Huurovereenkomst 2000 is voor de duur van zes jaren aangegaan met ingang van 1 november 2001 tot 1 november 2007 met een huurprijs van fl. 25,00 per jaar. [geïntimeerde sub 1] heeft vanaf 1979 op de betreffende gronden gejaagd.
1.2. [X] is in 2001 overleden. Nadien hebben [geïntimeerde sub 2] en [S] in het gezelschap van [geïntimeerde sub 1] op de hiervoor onder 1.1. genoemde gronden gejaagd. De erven [X] hebben geen rechten op grond van Huurovereenkomst 2000 geldend gemaakt. De erven [X] hebben [geïntimeerde sub 1] bij brief van 5 februari 2008 het volgende geschreven:
"Middels dit schrijven bevestigen wij, de erven [X], dat wij na het overlijden van [X] afgezien hebben van ons ieder toekomend recht van jagen. Tevens hebben wij inderdaad meegedeeld dat de huurovereenkomst(en) van 12 december 2000 met betrekking tot het jachtrecht met de heren [Y], [appellant], [Q en R], [Z], [T] en [U], wat ons betreft, konden worden beëindigd. Aan jou hebben wij volledig de afwikkeling hiervan overgelaten hetgeen in 2005 is gebeurd."
1.3. [Y], [appellant], Gebr. [Q en R], [Z] (hierna tezamen: [Y] c.s.) als verhuurders en [geïntimeerde sub 1] en [Q] als huurders hebben een document, gedagtekend 18 maart 2005, ondertekend waarboven staat:
"Ontbinding overeenkomst verhuur jacht in verband met toetreden [R] / [S] / [geïntimeerde sub 2] en uittreden [Q]"
1.4. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben een document, eveneens gedagtekend 18 maart 2005, ondertekend waarboven staat:
"Overeenkomst van huur en verhuur van het genot van de jacht"
Dit document (hierna te noemen: Huurovereenkomst 2005) houdt onder meer in:
"De aan de ommezijde van deze overeenkomst genoemde jachtgerechtigden, ieder wonende ter plaatse als vermeld bij zijn naam, hierna te noemen "verhuurders", en
[geïntimeerde sub 1] [adres 1];
[S] [adres 2];
[geïntimeerde sub 2] [adres 3];
[R] [adres 4];
hierna te noemen "huurder" verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
(…)
Artikel 2
De overeenkomst wordt aangegaan voor de tijd van 12 jaren aanvangende op 01-04-2005 en derhalve eindigende op 01-04-2017, tegen een jaarlijkse tegenprestatie (sloten opschonen), deze tegenprestatie moet zijn voldaan voor 31 december van elk jaar.
(…) "
1.5. Op de achterzijde van het hiervoor onder 1.4. genoemde document staan [Y] c.s. als verhuurders/grondgebruikers vermeld. Achter hun namen staan handtekeningen. Ook de achterzijde van het document heeft als dagtekening
18 maart 2005.
1.6. [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [S] hebben in 2005 op de gronden van de hiervoor onder 1.5. genoemde verhuurders/grondgebruikers gejaagd. [S] heeft voor 31 december 2005 de schouwsloten geschoond zoals hij dat vanaf 2001 deed. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben begin 2006 met [S] onenigheid gekregen over de kosten van het schonen van de schouwsloten. [S] heeft daarvoor een bedrag van € 4.500,00 in rekening gebracht, terwijl [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] op grond van een door hen opgevraagde offerte een bedrag van € 1.500,00 redelijk vinden.
1.7. [Y] c.s. hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in het najaar van 2006 meegedeeld dat Huurovereenkomst 2005 ongeldig was omdat [S] zijn handtekening niet had gezet en de erven [X] niet voor een beëindiging van Huurovereenkomst 2000 hadden getekend.
1.8. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben in de jachtseizoenen 2006/2007 en 2007/2008 op de hiervoor genoemde gronden niet gejaagd omdat [Y] c.s. (en anderen) hen bij brief van 21 december 2006 het volgende hebben geschreven:
"Hierbij willen wij de jachtcombinatie wijzen op het feit, dat het weidelijk jagen, o.a. inhoudt dat er wordt gejaagd met een goede jachthond.
(…)
Wij verwachten dan ook van de jachtcombinatie, dat er met ingang van heden, geen jachtactiviteiten meer zullen plaats vinden.
Met betrekking tot het bestrijden van het schadelijk wild, delen wij u mede, dat wij in deze afzien van de diensten van de heer [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]. Tevens geven wij geen grondgebruikersverklaring af, ten behoeve van afschot reewild.
(….)"
Tegelijkertijd is eind 2006 door [Y] c.s. aan [S] een grondgebruikersverklaring verstrekt op grond van art. 65 lid 6 Flora- en faunawet (hierna: FFW).
1.9. Arag Rechtsbijstand heeft bij brief van 5 maart 2007 namens [geïntimeerde sub 1] gereageerd op de hiervoor genoemde brief van 21 december 2007. In haar brief heeft Arag onder meer geschreven dat het aan [geïntimeerde sub 1] opgelegde verbod om te jagen onrechtmatig is.
1.10. [Y] c.s. hebben Arag bij brief van 18 maart 2007 geantwoord en daarin geschreven:
"Wij, Gebr. [Q en R], [Y], [appellant] en [Z] zijn op 18 maart 2005 inderdaad een contract aangegaan met uw cliënt, de heer
[S], de heer [geïntimeerde sub 2] en de heer [R], terzake van het genot van de jacht op onze landerijen. Wij hebben dit contract getekend in de veronderstelling, dat er onder de huurders over de tegenprestatie (financiële) concensus was bereikt. Het contract is ons ter ondertekening aangeboden door de heren [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]. Op hetzelfde moment is er een ontbindingsverklaring door ons getekend m.b.t. het contract van
12 december 2000. Deze ontbindingsverklaring is ondertekend door de huurders [geïntimeerde sub 1] en [Q]."
het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben in de tegen [Y] c.s. en [S] aanhangig gemaakte procedure gevorderd - zakelijk weergegeven - dat voor recht zou worden verklaard dat Huurovereenkomst 2005 tussen [Y] c.s. en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] rechtsgeldig tot stand is gekomen en dus voortduurt tot 1 april 2017, [Y] c.s. te verbieden om [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] te blijven verhinderen in hun uitoefening van de jacht op de gronden van [Y] c.s., [Y] c.s. te gebieden de aan [S] afgegeven grondgebruikersverklaring schriftelijk in te trekken en voorts [S] te verbieden gebruik te maken van de grondgebruikersverklaring dan wel [S] te gebieden jaarlijks de sloten gelegen op de jachtpercelen vallende onder Huurovereenkomst 2005 op te schonen voor een bedrag van niet meer dan
€ 1.500,00 subsidiair [Y] c.s. te gebieden een nieuwe huurovereenkomst met een duur van 12 jaar met [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] te sluiten met dezelfde tekst als Huurovereenkomst 2005, alles met hoofdelijke veroordeling van [Y] c.s. en [S] in de kosten van de procedure.
2.1. [Y], [appellant] en [S] hebben de vordering betwist. [Q] en de gezamenlijke erven [Z] hebben verstek laten gaan.
2.2. De kantonrechter heeft bij vonnis van 4 februari 2009 de (primaire) vorderingen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] toegewezen met dien verstande dat de kantonrechter tot het oordeel is gekomen dat [S] geen huurder is, zodat de vordering tegen [S] tot het jaarlijks schonen van de sloten niet is toegewezen. [Y] c.s. en [S] zijn hoofdelijk in de kosten van de procedure veroordeeld.
met betrekking tot de grieven
3. Uitsluitend [appellant] is van voormeld vonnis in hoger beroep gegaan. Tussen de overige partijen heeft het vonnis inmiddels gezag van gewijsde.
4. [appellant] heeft in de grieven I, II en IV op verschillende gronden aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat Huurovereenkomst 2005 tussen partijen tot stand is gekomen. Het hof zal deze grieven dan ook gezamenlijk behandelen. Voor zover [appellant] in grief I is opgekomen tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten, heeft hij bij deze grief geen belang nu het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld.
5. [appellant] heeft ter onderbouwing van zijn grieven onder meer aangevoerd dat het eerste blad waarop de voorwaarden staan vermeld, slechts door twee van de huurders en niet door de verhuurders is getekend. [S] ontbreekt in Huurovereenkomst 2005 terwijl het voor [Y] c.s. althans voor [appellant] essentieel was, dat hij partij bij de overeenkomst werd. Verhuurders hebben het voorblad met daarop de voorwaarden niet eerder gezien dan tijdens de kantongerechtsprocedure. Aan [appellant] is alleen het papier voorgehouden dat met de achterkant van de gedeponeerde overeenkomst overeenkomt. De op de voorzijde van Huurovereenkomst 2005 vermelde voorwaarden zijn niet tussen verhuurders en huurders overeengekomen en zijn in elk geval niet met [appellant] besproken.
5.1. De door verhuurders aangevoerde en door de kantonrechter verworpen stelling dat er sprake is van dwang, dwaling en bedrog, heeft betrekking op het aan elkaar voegen van het niet ondertekende en niet overeengekomen voorblad en het overzicht van de percelen en dit geheel als overeenkomst te presenteren, aldus [appellant]. In jachtseizoen 2005/2006 is anders dan door de kantonrechter overwogen, niet aan Huurovereenkomst 2005 maar aan Huurovereenkomst 2000 uitvoering gegeven. Voor het schonen van de sloten is immers een nota verzonden.
5.2. In zijn akte uitlating depot heeft [appellant] nog aangevoerd dat het ervoor moet worden gehouden dat de tekst die door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] is ondertekend, er ten tijde van het tekenen van het schema met percelen nog niet opstond en er later op is geprint. Indien de tekst er bij het tekenen al wel op heeft gestaan, had [geïntimeerde sub 1] de andere partij daarop moeten wijzen, hetgeen hij heeft nagelaten.
6. [geïntimeerde sub 1] heeft aangevoerd dat Huurovereenkomst 2005 op verzoek van de verhuurders is opgesteld. Het was gebruik de overeenkomst op één A4-tje op te nemen waarbij aan de ene kant de voorwaarden stonden vermeld met de handtekeningen van de huurders en op de andere kant de handtekeningen van de eigenaren/verpachters. Het is ongeloofwaardig dat [appellant] de inhoud van de overeenkomst niet zou hebben gekend. Huurovereenkomst 2005 houdt in wat partijen eerder mondeling zijn overeengekomen, aldus [geïntimeerde sub 1].
7. Door het deponeren ter griffie van het origineel van Huurovereenkomst 2005 is komen vast te staan dat aan de ene zijde van het contract de voorwaarden staan vermeld waaronder de overeenkomst is aangegaan, met daaronder de handtekeningen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], en dat op de achterzijde van het contract een overzicht van percelen en de namen en handtekeningen van de verhuurders zijn geplaatst. De echtheid van de handtekening van [appellant] staat niet ter discussie. Wel bestrijdt [appellant] dat het voorblad van de overeenkomst al bedrukt was op het moment dat hij zijn handtekening zette. Met andere woorden: [appellant] betwist dat hij zijn handtekening onder deze tekst heeft gezet. [appellant]s stelling komt erop neer dat de akte vervalst is. Om die reden kan niet op voorhand van de dwingende bewijskracht van de akte als bedoeld in art. 157 lid 2 Rv worden uitgegaan. Volgens de hoofdregel van art. 150 Rv rust de bewijslast en het risico van die stelling op [appellant] (HR 15-1-1993, LJN ZC0827, NJ 1993, 179 en
HR 14-1-2000, LJN AA4278, NJ 2000, 236).
Ten aanzien van de vraag of [appellant] tot bewijslevering kan worden toegelaten, overweegt het hof het volgende.
8. Het hof neemt in aanmerking dat [geïntimeerde sub 1] onbetwist heeft gesteld dat gebruik is gemaakt van een standaardovereenkomst. De inrichting van Huurovereenkomst 2005 (te weten dat aan de ene zijde van het contract de voorwaarden waaronder de overeenkomst wordt aangegaan, staan vermeld met daaronder de handtekeningen van de huurders en op de andere zijde van het contract de namen van de verhuurders, de omschrijving van hun percelen en de handtekeningen van de verhuurders) is geheel gelijk aan de eerder tussen hen opgemaakte contracten waaronder Huurovereenkomst 2000.
8.1. Voorts is van belang dat [Y] c.s. in de onder 1.10 vermelde bij brief van
18 maart 2007 hebben bevestigd dat Huurovereenkomst 2005 tussen partijen is aangegaan en dat het schriftelijk contract waarin Huurovereenkomst 2005 is vastgelegd, door de verhuurders is ondertekend. In deze brief wordt niet aangevoerd dat de verhuurders alleen de achterzijde van het contract hebben gezien, maar hebben [Y] c.s. zich om andere redenen op de ongeldigheid van de overeenkomst beroepen. Tijdens het geding in eerste aanleg hebben [Y] c.s. in aanvulling op deze brief nog aangevoerd dat Huurovereenkomst 2005 niet rechtsgeldig is, omdat [S] de overeenkomst niet heeft getekend.
8.2. [appellant] heeft voor het eerst in hoger beroep gesteld dat het stuk dat hem door [geïntimeerde sub 1] ter ondertekening is voorgelegd, enkel het perceelsoverzicht bevatte. Daarbij heeft hij zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat het contract uit twee losse bladen bestond en vervolgens - na deponering van het origineel - dat de tekst op het voorblad later is toegevoegd. [appellant] heeft niet toegelicht hoe deze
- gewijzigde - stelling valt te rijmen met zijn bij conclusie van antwoord in eerste aanleg (randnummer 2) gedane erkenning dat hij het contract heeft getekend. Het perceelsoverzicht kan op zichzelf immers bezwaarlijk als 'contract' worden aangeduid.
8.3. [appellant] heeft aangeboden zijn stelling te bewijzen door het horen van de getuigen [A] en [B]. [appellant] heeft aangegeven dat zij kunnen verklaren dat de kant waarop hun handtekening staat, hun ter ondertekening is voorgehouden, maar dat [geïntimeerde sub 1] hen niet op de andere zijde van het blad heeft gewezen. Het hof passeert dat bewijsaanbod als niet ter zake doende. Genoemde verklaringen kunnen immers niet bijdragen aan het bewijs van de gestelde vervalsing, nu niet blijkt dat de getuigen kunnen verklaren dat zij hebben geconstateerd dat de andere zijde van het blad toentertijd onbedrukt was.
9. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat Huurovereenkomst 2005 tussen partijen is aangegaan onder de voorwaarden die in het schriftelijk contract zijn vermeld. Het feit dat [S] het contract niet heeft ondertekend, maakt niet dat tussen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] enerzijds en [Y] c.s. anderzijds geen overeenkomst tot stand is gekomen. Ook indien juist zou zijn dat [appellant] de andere zijde van het schriftelijk contract niet heeft gelezen voordat hij zijn handtekening plaatste, omdat hij op het land aan het werk was toen [geïntimeerde sub 1] hem vroeg het contract te tekenen, is dat een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. [appellant] had [geïntimeerde sub 1] immers kunnen vragen later terug te komen dan wel het contract bij hem thuis af te leveren zodat hij ([appellant]) een en ander op een geschikt tijdstip rustig zou kunnen doorlezen.
Het door [appellant] opgeworpen geschilpunt over de ondertekening van Huurovereenkomst 2005 door of namens Gebr. [Q en R] kan in deze procedure niet behandeld worden nu Gebr. [Q en R] in dit geding geen partij zijn.
De grieven I, II en IV falen derhalve.
10. [appellant] heeft in grief III aangevoerd dat Huurovereenkomst 2005 niet rechtsgeldig tot stand is gekomen omdat de partijen bij Huurovereenkomst 2005 niet dezelfde zijn als die bij Huurovereenkomst 2000 en beide overeenkomsten ook niet over hetzelfde onderwerp gaan.
11. Huurovereenkomst 2000 was aangegaan voor de periode van 1 november 2001 tot 1 november 2007. [appellant] heeft evenwel de stelling van [geïntimeerde sub 1] dat deze overeenkomst op verzoek van o.a. [appellant] voortijdig is beëindigd, ter gelegenheid van het pleidooi bevestigd. Vast staat ook dat de erven [X] aan Huurovereenkomst 2000 nimmer rechten hebben ontleend. Nu [geïntimeerde sub 1] met de toenmalige verhuurders de onder 1.3. vermelde ontbindingsovereenkomst is aangegaan, is Huurovereenkomst 2000 tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 1] rechtsgeldig geëindigd en kon [appellant] met [geïntimeerde sub 1] rechtsgeldig een nieuwe overeenkomst aangaan.
Grief III faalt mitsdien.
12. [appellant] heeft in de grieven V, VI en VII aan de orde gesteld dat het voor de verhuurders bij het aangaan van de nieuwe huurovereenkomst van belang was dat [S] partij bij de huurovereenkomst werd omdat hij als tegenprestatie aanbood (een deel van) de sloten te schonen. De onenigheid tussen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] enerzijds en [S] anderzijds gaat [appellant] wel aan, omdat daarmee de tegenprestatie is komen te vervallen. Ten onrechte heeft de kantonrechter de stelling van [appellant] dat het schonen van de sloten alleen door [S] kon worden gedaan, ongeloofwaardig geoordeeld, aldus [appellant]. Bovendien is het zijn bedrijf en hij bepaalt welke loonwerker hij wil toelaten. [appellant] heeft voorts gewezen op de datum van 31 december die in het contract staat vermeld als uiterste datum voor het schonen van de sloten. Schouwsloten moeten jaarlijks voor 1 november worden geschoond en [appellant] zou daarom nimmer hebben ingestemd met de datum van 31 december en deze datum is dan ook nimmer overeengekomen.
13. Uit de stellingen van partijen is gebleken dat het in 2005 de bedoeling van alle betrokkenen was dat [S] medehuurder van de betreffende jachtrechten zou worden en dat hij de sloten zou schonen. [S] heeft zich in 2005 ook als huurder gedragen en de sloten geschoond. Anders dan door [appellant] is gesteld is daarmee uitvoering aan Huurovereenkomst 2005 gegeven. Het enkele feit dat [S] aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in het kader van hun onderlinge verhouding een rekening heeft gezonden, maakt dat niet anders.
Door het wegvallen van [S] als huurder is, anders dan door [appellant] is gesteld, de verplichting tot het schonen van de sloten niet komen te vervallen. In Huurovereenkomst 2005 is niet schriftelijk vastgelegd dat alleen [S] en niet een ander loonbedrijf de sloten zou mogen schonen. Hiervoor is al overwogen dat moet worden uitgegaan van de juistheid van hetgeen in Huurovereenkomst 2005 is bepaald. Op grond van art. 157 lid 2 Rv is weliswaar tegen de dwingende bewijskracht van deze akte tegenbewijs toegelaten, maar [appellant] heeft niet voldoende onderbouwd gesteld dat partijen de door hem gestelde afspraak wel hebben gemaakt maar hebben verzuimd deze schriftelijk vast te leggen. [appellant] heeft namelijk in randnummer 5 van de conclusie van antwoord gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat de sloten door de huurders zouden worden geschoond en dat de boeren ervan zijn uitgegaan (cursivering door het hof) dat dit door [S] zou gebeuren. De door [appellant] gestelde overeenkomst, te weten dat de huurders de sloten moesten schonen - dus ook wanneer [S] daartoe niet bereid en/of in staat zou zijn - is in Huurovereenkomst 2005 vastgelegd. Ook in de memorie van grieven en ter gelegenheid van het pleidooi heeft [appellant] niet gesteld dat tussen partijen is overeengekomen dat [S] jaarlijks de sloten zou schonen. [appellant] zal op grond van het vorenoverwogene dan ook niet tot het tegenbewijs worden toegelaten.
14. Volledigheidshalve wordt nog overwogen dat het juist is dat [appellant] bepaalt wie hij op zijn land wil toelaten. Indien het schonen van de sloten door [S] door [appellant] zo belangrijk wordt gevonden als thans door hem wordt gesteld, had hij het schonen aan zich moeten houden dan wel er nauwkeurig op moeten toezien dat de naam van [S] in Huurovereenkomst 2005 werd opgenomen. Het moet voor rekening en risico van [appellant] komen dat hij de voorwaarden aan de ommezijde van het contract niet heeft nagelezen alvorens het contract te tekenen.
15. Ook het feit dat schouwsloten jaarlijks voor 1 november moeten worden geschoond en dat in Huurovereenkomst 2005 31 december van elk jaar als uiterste datum is opgenomen, is onvoldoende om als juist te kunnen aanvaarden dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen althans dat door hen anders is overeengekomen dan schriftelijk in Huurovereenkomst 2005 is vastgelegd. Er is immers niet gesteld of gebleken dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] niet aan een tijdig schonen van de sloten zouden willen meewerken.
16. [appellant] heeft in de inleiding in zijn memorie van grieven nog gesteld dat partijen geen overeenkomst met een looptijd van 12 jaar zijn overeengekomen. Ook hier geldt de dwingende bewijskracht van de schriftelijk vastgelegde Huurovereenkomst 2005, terwijl [appellant] niet heeft aangegeven welke looptijd partijen dan wel zijn overeengekomen. Ook op dit punt is voor het leveren van tegenbewijs geen plaats.
De grieven V, VI en VII falen derhalve.
17. [appellant] is in grief VIII opgekomen tegen de overweging van de kantonrechter dat [Y] c.s. de gebruikersverklaring alleen aan [S] hebben afgegeven en deze alleen door [S] is aanvaard om [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] dwars te zitten.
[appellant] heeft daartoe aangevoerd dat huur van het jachtrecht en het bestrijden van schadelijk wild overeenkomstig de grondgebruikersverklaring twee verschillende zaken zijn die geenszins bij een en dezelfde persoon behoeven te berusten. Bij [appellant] gaat het om het bestrijden van ganzen en dat moet gebeuren wanneer de ganzen in het tarweveld aanwezig zijn. Wanneer men de ganzen een week achter elkaar verjaagt, komen zij niet meer terug. De afgelopen jaren heeft [appellant] de ganzen zelf verjaagd door alleen of met zijn hond door het tarweveld te lopen. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zijn niet in de gelegenheid de ganzen te verjagen op de tijdstippen dat dit moet gebeuren.
18. Op grond van art 65 FFW mag een grondgebruikersverklaring worden afgegeven indien er sprake is van dreigende belangrijke schade en er geen bevredigende alternatieve oplossing bestaat. [appellant] heeft in de toelichting op zijn grief zelf aangegeven dat een alternatieve oplossing voor zijn probleem voor handen was. [appellant] heeft bovendien niet toegelicht waarom hij zich niet eerst tot [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] heeft gewend voordat aan [S] een grondgebruikersverklaring werd afgegeven. Gelet op de korte periode waarin de ganzen moeten worden verjaagd, valt niet bij voorbaat uit te sluiten dat partijen het probleem in onderling overleg hadden kunnen oplossen. Het hof kan zich dan ook vinden in de overwegingen van de kantonrechter.
Grief VIII faalt derhalve.
19. [appellant] is in grief IX opgekomen tegen de opgelegde dwangsommen. Indien de rechter over het geschil heeft beslist, zal [appellant] zich daarnaar gedragen. Daartoe zijn geen dwangsommen nodig, aldus [appellant].
20. Uit de stellingen van partijen blijkt dat de verhouding tussen hen gespannen is.
Indien [appellant] na dit arrest [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] weer tot zijn gronden toelaat, verbeurt hij geen dwangsommen. De enkele toezegging van [appellant] dat hij zich aan een uitspraak zal houden, is onvoldoende grond om geen dwangsom op te leggen.
Ook grief IX faalt.
21. Grief X heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen behandeling.
De slotsom.
22. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep. Het geliquideerd salaris van de advocaat zal worden gesteld op 3 punten tariefgroep II.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] tot aan deze uitspraak op € 262,00 aan verschotten en € 2.682,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, M.M.A. Wind en M.C.D. Boon-Niks, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 28 juni 2011 in bijzijn van de griffier.