ECLI:NL:GHLEE:2011:BR0590

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.077.549/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en terugwerkende kracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 21 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen. De man had verzocht om de door hem te betalen kinderalimentatie over de periode van 2 augustus 2005 tot 15 april 2010, de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift, vast te stellen op nihil. De rechtbank Leeuwarden had eerder, bij beschikking van 25 augustus 2010, de bijdrage van de man aan de vrouw voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2], op nihil gesteld. De vrouw ging hiertegen in hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de man tijdens zijn verblijf in Nederland een bijstandsuitkering heeft ontvangen en in Nieuw-Zeeland een Sickness Benefit. De vrouw betwistte de financiële situatie van de man en stelde dat hij inkomsten genereerde uit muziekoptredens. Het hof oordeelde echter dat de vrouw haar stellingen niet voldoende had onderbouwd met bewijsstukken. De man ontkende dat hij inkomsten had uit muziekoptredens en de vrouw had geen bewijs geleverd van de door haar gestelde bankrekeningen van de man.

Het hof concludeerde dat de man onvoldoende draagkracht had om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen. De rechtbank had de kinderalimentatie terecht op nihil gesteld. Het hof wees het verzoek van de man om de alimentatie met terugwerkende kracht te wijzigen af, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd voor zover aan hoger beroep onderworpen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 21 juni 2011
Zaaknummer 200.077.549
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.M.M. Pater, kantoorhoudende te Emmeloord,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. T. Bijlsma, kantoorhoudende te Heerenveen.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 25 augustus 2010 heeft de rechtbank Leeuwarden - voor zover voor dit hoger beroep van belang - het verzoek van de man tot wijziging van de beschikking van 7 december 2005 van de rechtbank Leeuwarden toegewezen en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren [in 1997], en [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren [in 1999], met ingang van
15 april 2010 bepaald op nihil.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 22 november 2010, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 25 augustus 2010 te vernietigen voor zover daarbij de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] op nihil is gesteld.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 10 januari 2011, heeft de man het verzoek bestreden en verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar principaal beroep, dan wel dit beroep af te wijzen als zijnde niet gegrond dan wel als zijnde niet juist.
Tevens heeft de man bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht de beschikking van 25 augustus 2010 te vernietigen voor zover dit (het hof leest: deze) ziet op de afwijzing van zijn verzoek om te bepalen dat de door hem verschuldigde kinderalimentatie over de periode van 2 augustus 2005 tot aan de datum van indiening van het verzoekschrift gelijk wordt gesteld op hetgeen tot dan toe feitelijk is voldaan en opnieuw beslissende te bepalen dat de door de man verschuldigde kinderalimentatie met ingang van 2 augustus 2005, dan wel met ingang van een datum door het hof te bepalen, tot aan de datum van indiening van het verzoekschrift (in eerste aanleg) gelijk wordt gesteld op hetgeen tot dan toe feitelijk is voldaan, en voor het overige de beschikking van 25 augustus 2010 in stand te laten.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 21 februari 2011, heeft de vrouw het verzoek in het incidenteel beroep bestreden.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder brieven van
30 november 2010 en van 8 december 2010, beide met een bijlage, van mr. Pater en een brief van 13 mei 2011 met bijlagen van mr. Bijlsma.
Ter zitting van 26 mei 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vrouw met haar advocaat en de advocaat van de man. Door mr. Pater zijn pleitaantekeningen overgelegd.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit het huwelijk tussen partijen zijn de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] geboren. Partijen zijn gezamenlijk met het gezag over hen belast. De minderjarigen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
2. Partijen hebben op 9 juni 2004 een 'Relationship property agreement' gesloten, waarbij zij zijn overeengekomen dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] dient te voldoen van
150 Nieuw-Zeelandse dollar (hierna: NZ$) per kind per week.
3. Het huwelijk tussen partijen is op 2 augustus 2005 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 13 juli 2005 in de registers van de burgerlijke stand.
4. Bij beschikking van 7 december 2005 heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] dient te voldoen van € 350,-- per kind per maand.
5. De man heeft bij zijn inleidend verzoek - voor zover voor dit hoger beroep van belang - verzocht te bepalen dat de door hem te betalen kinderbijdrage met ingang van het indienen van het verzoekschrift op nihil wordt gesteld en voorts dat de door hem verschuldigde kinderalimentatie over de periode van 2 augustus 2005 tot de datum van indiening van het verzoekschrift gelijk wordt gesteld aan hetgeen hij feitelijk heeft betaald. De vrouw heeft zich tegen dat verzoek verweerd.
6. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op de verzoeken beslist zoals hiervoor is weergegeven onder 'Het geding in eerste aanleg'. De vrouw heeft tegen die beschikking hoger beroep ingesteld. De man heeft daartegen incidenteel appel ingesteld.
De geschilpunten
7. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
• de draagkracht van de man;
• de door de man te betalen kinderbijdrage over de periode van 2 augustus 2005 tot de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift.
De overwegingen
De draagkracht van de man
8. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat hij tijdens zijn verblijf in Nederland een bijstandsuitkering heeft genoten. Daarnaast blijkt daaruit dat hij sinds zijn aankomst in Nieuw-Zeeland daar een Sickness Benefit ontvangt. Volgens de vrouw is de man slechts naar Nederland gereisd om onder valse voorwendselen een nihilstelling te verzoeken. Zij stelt dat de man slechts van plan was tijdelijk in Nederland te blijven, dat hij tijdens zijn verblijf in Nederland inkomsten heeft genoten uit muziekoptredens en voorts dat hij ook thans nog in Nieuw-Zeeland inkomsten genereert uit muziekoptredens. Daarnaast wijst zij erop dat de man over vermogen op diverse bankrekeningen beschikt.
9. Het hof stelt vast dat de vrouw haar stellingen niet heeft onderbouwd met stukken. Hoewel ter zitting namens de man is bevestigd dat hij in Nederland een aantal muziekoptredens heeft verricht, is door hem echter ontkend dat hij daaruit inkomsten heeft gehad. Door de vrouw zijn geen stukken overgelegd waaruit het tegendeel kan blijken. Ook van eventuele optredens - en daarmee van aanvullende inkomsten -sinds het verblijf van de man in Nieuw-Zeeland is niet gebleken. Voorts heeft de vrouw geen afschriften van de door haar gestelde bankrekeningen overgelegd, zodat niet kan blijken dat de man daadwerkelijk over enig vermogen beschikt. Weliswaar heeft de vrouw gesteld dat zij niet de beschikking heeft over die afschriften, maar zij heeft ook niet verzocht om inzage daarvan. Hoewel niet ondenkbaar is dat de stellingen van de vrouw juist zijn, is het hof van oordeel dat zij die stellingen in het licht van de betwisting door de man onvoldoende heeft onderbouwd.
10. Daarnaast heeft de vrouw gesteld noch aangetoond dat het inkomensverlies aan de zijde van de man aan hem te wijten is. Haar stelling omtrent de motieven van de man voor zijn verblijf in Nederland en de voorgenomen duur van dat verblijf maken dit niet anders. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat aan een bijstandsuitkering in Nederland voorwaarden zijn verbonden, met name betreffende het verkrijgen van inkomsten uit arbeid, en dat de naleving van die voorwaarden wordt gecontroleerd, terwijl voorts een ziekte-uitkering, zoals de man die in Nieuw-Zeeland ontvangt, impliceert dat hij niet in staat is om te werken. Ter zitting is namens de man bevestigd dat hij arbeidsongeschikt is.
11. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat bij de bepaling van de draagkracht van de man moet worden uitgegaan van de door de man genoten bijstandsuitkering en Sickness Benefit. Gelet op de hoogte van die uitkeringen is het hof van oordeel dat de man onvoldoende inkomsten heeft om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te kunnen voldoen. De rechtbank heeft de door de man te betalen kinderalimentatie dan ook terecht op nihil gesteld.
De door de man te betalen kinderbijdrage over de periode van 2 augustus 2005 tot de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift
12. De man heeft verzocht om de door hem te betalen kinderalimentatie over de periode van 2 augustus 2005 tot 15 april 2010, zijnde de datum van indiening van het inleidende verzoekschrift, vast te stellen op de bijdrage die hij over die periode feitelijk heeft voldaan.
13. Het hof begrijpt dit verzoek van de man aldus dat hij de door hem te betalen kinderalimentatie met terugwerkende kracht verzoekt te wijzigen. Uitgangspunt is dat een wijziging van een onderhoudsbijdrage eerst ingaat op de datum waarop het inleidend verzoek op de griffie van de rechtbank is ingediend. In de onderhavige zaak is dit op 15 april 2010 geschied. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken in het geval er sprake is van bijzondere omstandigheden.
14. Volgens de man blijkt uit de overgelegde stukken dat hij in ieder geval vanaf 2007 onvoldoende inkomsten had om enige alimentatie te voldoen. Hij stelt niet eerder een wijzigingsprocedure te zijn gestart, omdat hij ervan uitging niet in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtshulp. Het hof is van oordeel dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat zij rechtvaardigen dat de door de man te betalen onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht wordt gewijzigd. Dat bij wijziging met terugwerkende kracht op de vrouw geen terugbetalingsverplichting zou komen te rusten, maakt dit niet anders. Indien dit wel zo zou zijn, zou dit - zoals de vrouw terecht stelt - immers meebrengen dat iedere onderhoudsplichtige die is opgehouden de door de rechter vastgestelde of tussen partijen overeengekomen alimentatiebijdrage te betalen, steeds met terugwerkende kracht verlaging of nihilstelling van de onderhoudsbijdrage zou kunnen verzoeken. Dit is niet de bedoeling van de wetgever geweest bij de in artikel 1:402 BW aan de rechter gegeven vrijheid om de ingangsdatum met terugwerkende kracht te kunnen bepalen. Bovendien is dit in strijd met de rechtszekerheid.
15. Op grond van het voorgaande dient het verzoek van de man tot wijziging van de alimentatie over de periode van 2 augustus 2005 tot de datum van indiening van het inleidende verzoekschrift, zijnde 15 april 2010, te worden afgewezen.
Slotsom
16. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep - voor zo ver aan hoger beroep onderworpen - te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan hoger beroep onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, voorzitter,
J.D.S.L. Bosch en K.R. Kuiken en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 juni 2011 in bijzijn van de griffier.