4.1 Tussen partijen is primair in geschil of belanghebbende door de Rechtbank terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. De termijn vangt in beginsel aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. Bekendmaking daarvan geschiedt ingevolge artikel 3:41, eerste lid, Awb door toezending of uitreiking. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, Awb) dan wel ter post bezorgd, en niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, Awb).
4.2 Belanghebbende betwist niet dat hij meer dan zes weken na de dagtekening van de onder 2.1 vermelde uitspraak op bezwaar beroep heeft ingesteld bij de Rechtbank, maar doet, zo begrijpt het Hof, een beroep op verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb omdat de uitspraak op bezwaar met dagtekening 19 december 2008 hem niet heeft bereikt door toedoen van TNT Post. Belanghebbende stelt regelmatig post niet te ontvangen. In dat verband heeft hij de onder 2.2. genoemde brief van TNT Post overgelegd.
4.3 De Heffingsambtenaar betwist niet dat belanghebbende de uitspraak op bezwaar niet tijdig heeft ontvangen maar stelt dat belanghebbende door de Rechtbank terecht niet-ontvankelijk is verklaard op een andere grond. Belanghebbende heeft, zo stelt de Heffingsambtenaar, bij het instellen van beroep niet voldaan aan de in artikel 6:5, tweede lid van de Awb gestelde eis een afschift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft te overleggen.
4.4 De Rechtbank heeft aangaande de ontvankelijkheid van het beroep als volgt overwogen: (waarbij belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’ en de Heffingsambtenaar als ‘verweerder’)
“1.2 De bestreden uitspraak van verweerder is gedagtekend 19 december 2008, terwijl niet is gesteld dat deze uitspraak ná deze datum bekend is geworden. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de onder punt. 1.1 bedoelde termijn eindigde op 30 januari 2009. Het beroepsschrift is op 28 oktober 2009, derhalve ruim na de onder punt 1.1 bedoelde beroepstermijn, ingediend. Nu sprake is van een evidente overschrijding van de beroepstermijn en namens eiser geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken, zoals bedoeld in 6:11 van de Awb, kan de rechtbank eiser niet ontvangen in zijn beroep. Dit brengt mee dat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van de inhoudelijke geschilpunten.”
4.5 Gezien belanghebbendes verklaring de uitspraak op bezwaar niet ontvangen te hebben, zijn verklaring dat vaker voor zijn adres bestemde post niet is aangekomen en de onder 2.2 genoemde brief van TNT post die laatstgenoemde stelling, zij het een jaar later, onderschrijft, acht het Hof het aannemelijk dat belanghebbende de uitspraak op bezwaar eerst na de tweede verzending door de Heffingsambtenaar heeft ontvangen. Dat belanghebbende te laat, zij het onverwijld na ontvangst van de uitspraak op bezwaar, beroep heeft ingesteld is daarmee naar het oordeel van het Hof een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Belanghebbende wordt geacht niet in verzuim te zijn geweest, en belanghebbendes beroep dient te worden ontvangen door de Rechtbank.
4.6 De Heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld op de grond dat de Rechtbank belanghebbende niet-ontvankelijk had moeten verklaren omdat hij niet zou hebben voldaan aan het vereiste als vermeld in artikel 6:5, tweede lid, van de Awb. In dit artikel is bepaald dat bij het beroepschrift zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft wordt overgelegd. De Heffingsambtenaar beklaagt zich er over dat belanghebbende in beroep geen afschrift van de uitspraak op bezwaar met dagtekening 19 december 2008 zou hebben overgelegd. Nu uit de stukken van het geding bij de Rechtbank blijkt dat dit stuk reeds als bijlage bij het verweerschrift van de Heffingsambtenaar in het geding is gebracht en artikel 6:5, tweede lid, van de Awb door het vermelden van “zo mogelijk” geen niet-ontvankelijk verklaring van het beroep verbindt wanneer hier niet aan wordt voldaan, is het incidentele hoger beroep van de Heffingsambtenaar ongegrond.
4.7 Uit het oordeel van de rechtbank volgt dat belanghebbendes beroep niet inhoudelijk is behandeld. Partijen hebben ter zitting van het Hof niet eenduidig aangegeven dat zij het Hof verzoeken zelf in de zaak te voorzien. Om die reden en omdat de heffingsambtenaar ter zitting heeft aangegeven geen onderzoek te hebben gedaan naar eventueel eerder ingediende bezwaarschriften, wijst het Hof de zaak op de voet van artikel 27q van de Algemene wet inzake rijksbelastingen terug naar de Rechtbank voor een inhoudelijke behandeling van het beroep.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond en het incidentele hoger beroep ongegrond.