GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002345-10
Uitspraak d.d.: 5 augustus 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 24 september 2010 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 10-641374-08, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1958],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 juli 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden deels zal toewijzen, met dien verstande dat het hof de tenuitvoerlegging van 1 maand gevangenisstraf zal gelasten. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw,
mr. M.H. Heeg, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juni 2010, in de gemeente [gemeente], een vrouw, genaamd [naam] en/of toen werkzaam als verpleegkundige bij de Verslavingszorg, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal, (telkens) middels een door verdachte gemaakt handgebaar een of meer schietbewegingen gemaakt naar en/of in de richting van die [naam] en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je dood" en/of "Jullie moeten dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde, nu de omstandigheden waaronder de uitlating van verdachte is geschied niet van zodanige aard waren dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd, ook daadwerkelijk gepleegd zou worden. Hiertoe heeft de raadsvrouw - kort gezegd - aangevoerd dat verdachte door toedoen van de Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) wegens het korten op zijn methadonverstrekking in een staat van wanhoop is gebracht. De medewerkers van de VNN, en dus ook aangeefster, weten als geen ander dat iemand in een dergelijke situatie 'onaardige dingen' kan zeggen, zonder dat zij overeenkomstig zullen handelen, aldus de raadsvrouw.
Het hof volgt de raadsvrouw hierin niet. Naar het oordeel van het hof is de uitlating van verdachte 'Ik maak je dood', in combinatie met de schietbewegingen die verdachte met zijn hand heeft gemaakt, wel degelijk van dien aard dat bij aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd, ook gepleegd zou worden. De raadsvrouw miskent in haar betoog dat juist bij medewerkers van de verslavingszorg bekend is dat drugsverslaafden - met name indien zij zich door afkickverschijnselen in een door de raadsvrouw beschreven 'staat van wanhoop' bevinden - onberekenbaar kunnen zijn.
Het hof verwerpt het verweer.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 juni 2010, in de gemeente [gemeente], een vrouw, genaamd [naam] en werkzaam als verpleegkundige bij de Verslavingszorg, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen middels een door verdachte gemaakt handgebaar schietbewegingen gemaakt naar die [naam] en daarbij dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je dood".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Subsidiair is door de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte als gevolg van de afkickverschijnselen die hij door het gebrek aan methadon kreeg, als ontoerekeningsvatbaar is aan te merken. Dit dient er volgens de raadsvrouw toe te leiden dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
Blijkens artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht is een persoon niet strafbaar indien hij of zij een feit begaat dat hem of haar wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet kan worden toegerekend.
Uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting van het hof is aannemelijk geworden dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis aanwezig was. Dat verdachte last had van afkickverschijnselen kan niet als zodanig gelden, temeer nu verdachte door toedoen van zichzelf in die situatie terecht is gekomen. Verdachte werd immers gekort op de methadonverstrekking omdat hij (teveel) alcohol had genuttigd.
Het hof acht verdachte een strafbare dader.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 12 juni 2010 een verpleegkundige van de Verslavingszorg Noord Nederland met de dood bedreigd. Hierdoor heeft verdachte bij aangeefster gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Dat verdachte zich zodanig heeft gedragen tegen een persoon die zich juist voor mensen met verslavingsproblematiek - zoals verdachte - inzet, is onacceptabel en strafwaardig. Het hof zal dan ook geen toepassing geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsvrouw is geopperd.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 17 mei 2011, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden veelvuldig is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder bedreigingen. De straffen die hem in dat kader zijn opgelegd, waaronder onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, hebben hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. Ten voordele van verdachte spreekt dat verdachte - tot de onderhavige strafzaak - gedurende
jaren niet met politie en justitie in aanraking is gekomen, en dat uit voornoemd uittreksel blijkt dat dit nadien ook niet meer is gebeurd.
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsvrouw van verdachte aangevoerd dat verdachte
- die gedurende een groot deel van zijn leven ernstig drugsverslaafd is geweest en in dat kader veel strafbare feiten pleegde - thans een rustig en gestructureerd leven leidt. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou deze structuur in negatieve zin doorkruisen, aldus de raadsvrouw. De raadsvrouw wijst er voorts op dat verdachte een zeer zwakke gezondheid heeft. Het uitvoeren van een werkstraf zou om die reden niet zonder problemen verlopen, maar heeft - gezien het voorgaande - wel de voorkeur boven een gevangenisstraf.
Gelet op voorgaande ontwikkelingen en omstandigheden, acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf - zoals de politierechter heeft opgelegd en de advocaat-generaal heeft gevorderd - niet passend. Oplegging van een werkstraf acht het hof, gezien verdachtes strafrechtelijk verleden en huidige persoonlijke omstandigheden, evenmin een geschikte straf.
Alles afwegende zal het hof verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren, opleggen. Deze straf dient tevens als stok achter de deur teneinde te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) feit, en biedt verdachte tevens de mogelijkheid de door hem ingeslagen weg voort te zetten.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 13 mei 2009, parketnummer 10-641374-08, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van al hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen. Hiertoe overweegt het hof - kort gezegd - dat verdachte een ernstig verslaafde man is met een zeer zwakke gezondheid, die - na een bewogen leven met aanmerkelijk veel jusitiecontacten - thans een gestructureerd en relatief rustig leven leidt. Verdachte is, buiten het onderhavige feit, al langere tijd niet met politie en justitie in aanraking gekomen. Het hof acht het niet wenselijk dat verdachte door de tenuitvoerlegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf deze structuur verliest, nu dit vermoedelijk een terugval zou betekenen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 14h, 14i, 14j en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Groningen van 17 juli 2010, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 13 mei 2009, parketnummer 10-641374-08, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Aldus gewezen door
mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter,
mr. B.J.J. Melssen en mr. J.J. Beswerda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 5 augustus 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.