GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001409-10
Uitspraak d.d.: 11 augustus 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 20 mei 2010 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 10-652367-09, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1976],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in P.I. [naam PI].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 april 2011, 10 mei 2011, 24 mei 2011 en 28 juli 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met teruggave aan verdachte van de in beslag genomen nog niet teruggegeven grijze pet met opdruk dc, en tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 1 week, de verdachte bij vonnis van de politierechter te Rotterdam d.d. 12 juni 2009 opgelegd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D. Tailleur, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1 primair:
hij op of omstreeks 13 november 2009 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel in de nek/hals van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 13 november 2009 in de gemeente [gemeente] aan een persoon (te weten [slachtoffer]) opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel (een schotwond met inschotopening in de hals/nek waarbij de kogel door de rechter long, het middenrif, dwars door de lever en/of tot tussen de darmen in het darmvet is gegaan), heeft toegebracht, door deze opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen een kogel in diens nek/hals te schieten;
feit 1 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 13 november 2009 in de gemeente [gemeente] roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, [slachtoffer] met een geladen en/of doorgeladen vuurwapen (op het hoofd) heeft geslagen, althans geraakt, of met een geladen en/of doorgeladen vuurwapen een slaande beweging heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer], althans een geladen en/of doorgeladen vuurwapen heeft bewogen in de richting van [slachtoffer], waarna en/of waarbij een schot uit dat vuurwapen is afgegaan en die [slachtoffer] door een kogel in de hals/nek werd getroffen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond met inschotopening in de hals/nek waarbij de kogel door de rechter long, het middenrif, dwars door de lever en/of tot tussen de darmen in het darmvet is gegaan, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze is ontstaan;
feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 27 januari 2010, in de gemeente [gemeente] een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk FEG, model PA-63, serienummer BF27733, voorhanden heeft gehad.
Het hof stelt de volgende feitelijke gang van zaken vast.
In een bar "[naam bar]" stopt [naam 1], een vriend van verdachte, een pistool in verdachtes rechterjaszak. Enige tijd later bevindt verdachte zich op de [straat] en staat te praten met een groepje mensen wanneer [naam 2] naar hem toe roept dat [naam 1] (het hof begrijpt: [naam 1]) in de problemen zit. Verdachte rent er naar toe. Op dat moment ligt [naam 1] op de grond en wordt geslagen door twee personen op een plaats tussen een muur en een witte personenauto. Deze personenauto staat gedeeltelijk geparkeerd op het trottoir en de afstand tussen de muur en de auto schat het hof aan de hand van een zich in het dossier bevindende foto op 1 à 1,5 meter. Aan de voorzijde van de auto bevindt zich een persoon en aan de achterzijde van de auto bevindt zich een persoon die weg rent als verdachte daar aankomt. Terwijl verdachte bij de witte auto aan de achterzijde aan komt lopen heeft hij nog steeds zijn rechterhand in zijn jaszak waar het pistool zich bevindt. Verdachte ziet [naam 1] plat op de grond liggen tussen de witte auto en de muur. Bovenop [naam 1] zit een persoon ([slachtoffer]) met een knie op de grond en die is bezig [naam 1] te slaan. Verdachte pakt als hij ter hoogte van de witte auto is het pistool uit zijn jaszak en slaat vervolgens twee keer met het pistool in de hand van boven naar beneden op het hoofd van de belager van [naam 1]. Het pistool gaat bij de tweede klap af. [slachtoffer] had letsel aan het strottenhoofd en de kogel is het lichaam binnengegaan in de hals/nek links en is door de rechterlong, het middenrif en dwars door de lever gegaan voordat deze daaronder in de rechter buikhelft tot stilstand is gekomen.
De kern van de zaak ligt bij de beoordeling van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde bij de vraag of verdachte opzettelijk heeft geschoten, al dan niet in voorwaardelijke vorm.
Vooropgesteld wordt dat het hof bij de beoordeling van het bewijs in belangrijke mate is uitgegaan van de eigen waarnemingen die het hof ter zittingen heeft gedaan van de zich in dossier bevindende videobeelden, die vanuit diverse locaties zijn opgenomen, zoals deze zijn opgenomen in de processen-verbaal van de zittingen van het hof. Omdat op die beelden zichtbaar is dat verdachte tweemaal een slaande beweging maakt en uit ander bewijs blijkt dat verdachte daarbij een pistool in zijn hand had, selecteert het hof geen verklaringen voor het bewijs waarin wordt weergegeven dat verdachte gericht op [slachtoffer] heeft geschoten. Daarbij merkt het hof nog op dat de niet geselecteerde verklaringen ook andere omstandigheden vermelden die niet stroken met de eigen waarnemingen van het hof met betrekking tot de volgorde van de gebeurtenissen.
Uit het voorgaande concludeert het hof dat het handelen van verdachte gericht is geweest op het helpen van zijn vriend die door meerdere personen werd belaagd en dat noch uit de gedraging van verdachte noch uit enig ander bewijsmiddel is af te leiden dat verdachtes handelen welbewust en gericht is geweest op de levensberoving dan wel zware mishandeling van het uiteindelijke slachtoffer.
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte wellicht voorwaardelijk opzet heeft gehad op de levensberoving dan wel zware mishandeling moet beoordeeld worden of verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze gevolgen door zijn handelen zouden (kunnen) optreden.
Verondersteld mag worden dat een ieder (en dus ook verdachte) zich bewust is van de risico's die elk gebruik van een vuurwapen met zich meebrengt zeker wanneer het wapen is doorgeladen. Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte door het wapen als slagwapen te gebruiken de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het wapen zou afgaan en dat daardoor tevens de aanmerkelijke kans in het leven is geroepen op de ten laste gelegde gevolgen, te weten levensberoving dan wel zware mishandeling. De vraag is dan of verdachte deze aanmerkelijke kans welbewust heeft aanvaard.
Het wapen is afgegaan toen verdachte sloeg op het hoofd van [slachtoffer] terwijl deze gehurkt op de vriend van verdachte zat. Het hof acht het zeer onwaarschijnlijk dat verdachte welbewust het risico heeft aanvaard dat hij zijn vriend zou doden of verwonden, welk risico evident aanwezig was als het wapen zou afgaan. Onder deze omstandigheden is het hof van
oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op de ingetreden gevolgen heeft aanvaard, zodat de ten laste gelegde opzet in het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen kan worden, en verdachte dus van deze onderdelen van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Bij de beoordeling van het meer subsidiair ten laste gelegde dient beoordeeld te worden of verdachte roekeloos heeft gehandeld. Het hof is van oordeel dat verdachte in de situatie waar zijn vriend door meerdere personen werd aangevallen mocht ingrijpen. Verdachte had andere mogelijkheden om in te grijpen bijvoorbeeld door met zijn blote vuisten te slaan op [slachtoffer]. In dit verband is van belang dat het geweld dat op verdachtes vriend werd uitgeoefend zonder wapens plaats vond en dat ook niet is gebleken dat verdachtes vriend waarneembaar grote verwondingen had toen verdachte besloot in te grijpen. Het is het hof verder niet gebleken van omstandigheden als gevolg waarvan verdachte niet anders kon handelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat vuurwapens zeer gevaarlijk zijn bij onoordeelkundig gebruik. Door zonder te weten of het wapen was (door)geladen, en het vervolgens toch als slagwapen te gebruiken met de beschreven gevolgen, is verdachtes gedrag naar het oordeel van het hof als roekeloos aan te merken.
De raadsman heeft verder nog aangevoerd dat voor een bewezenverklaring vastgesteld moet worden dat de huls en de kogel die ter plaatse zijn aangetroffen afkomstig zijn uit het door verdachte gehanteerde wapen. Nu het NFI bij gebreke van een wapen een dergelijke vaststelling niet kan doen zou dit tot vrijspraak moeten leiden.
Het hof is van oordeel dat uit de verklaring van verdachte dat hij een pistool in zijn hand had dat af ging toen hij daarmee voor de tweede keer op het hoofd van het slachtoffer sloeg, de verklaring van het slachtoffer dat hij na de eerste slag iets in zijn nek voelde en een knal hoorde en het aantreffen van de kogel in zijn lichaam volgt dat bewezen kan worden dat de kogel uit het pistool van verdachte afkomstig is. Voorts blijkt van geen enkele omstandigheid dat er sprake zou zijn geweest van enig ander wapen ten tijde van de beschreven gebeurtenissen. Het uitgangspunt van de raadsman dat dit bewijs slechts door het NFI kan worden geleverd is niet juist. Het hof kan dit uit andere bewijsmiddelen afleiden.
In de motivering van de bewezenverklaring van roekeloos handelen zoals hiervoor omschreven ligt de verwerping van het beroep op noodweer (exces) reeds besloten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen onder 1 primair en subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1 meer subsidiair:
hij op 13 november 2009 in de gemeente [gemeente] roekeloos [slachtoffer] met een geladen of doorgeladen vuurwapen op het hoofd heeft geslagen, waarbij een schot uit dat vuurwapen is afgegaan en die [slachtoffer] door een kogel in de hals/nek werd getroffen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond met inschotopening in de hals/nek waarbij de kogel door de rechter long, het middenrif, dwars door de lever en tot tussen de darmen in het darmvet is gegaan, heeft bekomen;
feit 2:
hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 27 januari 2010, in de gemeente [gemeente] een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk FEG, model PA-63, serienummer BF27733, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het is aan verdachtes schuld te wijten dat [slachtoffer] op 13 november 2009 zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Verdachte heeft [slachtoffer] toen roekeloos met een geladen of doorgeladen vuurwapen op het hoofd geslagen. Als gevolg daarvan is een kogel uit dat vuurwapen afgegaan. [slachtoffer] had letsel aan het strottenhoofd en de kogel is zijn lichaam binnengegaan in de hals/nek links en is door zijn rechterlong, zijn middenrif en dwars door zijn lever gegaan voordat deze daaronder in zijn rechter buikhelft tot stilstand is gekomen.
Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke gezondheid en integriteit van [slachtoffer] ernstig aangetast. Hoewel er vitale delen in het lichaam van [slachtoffer] waren geraakt is hij door tijdige medische zorg niet aan zijn verwondingen overleden.
Daarnaast heeft verdachte in de periode van 1 januari 2009 tot en met 27 januari 2010 een verboden pistool voorhanden gehad.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 september 2010 blijkt dat verdachte vóór de bewezen verklaarde feiten meermalen ter zake van het plegen van strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten, is veroordeeld. Deze veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden de bewezen verklaarde feiten te begaan. Voorts is gebleken dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd in een nog lopende proeftijd.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt met zich mee dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden wordt opgelegd. Het hof legt daarmee een lagere straf op dan door de advocaat-generaal gevorderd. Dit houdt verband met een andere bewezen verklaring dan die waarop de advocaat-generaal zijn eis heeft gebaseerd.
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam d.d. 12 juni 2009 onder parketnummer 10-652367-09 is verdachte veroordeeld tot onder meer gevangenisstraf voor de duur van 1 week, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Gebleken is dat voormeld vonnis op 4 augustus 2009 onherroepelijk is geworden en dat op diezelfde dag de proeftijd is ingegaan.
De officier van justitie heeft bij zijn op 16 april 2010 ingediende vordering gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, omdat verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een of meer strafbare feiten, zoals ten laste gelegd in de dagvaarding met parketnummer 18-630048-10 (de thans bewezen verklaarde feiten).
Nu gebleken is dat verdachte - in ieder geval - het hiervoor onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde feit heeft begaan voor het einde van voormelde proeftijd, zal het hof op grond van het vorenstaande de tenuitvoerlegging gelasten van voormelde gevangenisstraf, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis bevel was gegeven dat deze voorwaardelijk niet zou worden ten uitvoer gelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 45, 57, 63 en 308 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van heden.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een grijze pet met opdruk dc.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 12 juni 2009, parketnummer 10-652367-09, te weten van:
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Aldus gewezen door
mr. Anjewierden, senior raadsheer, voorzitter,
mr. Lahuis, senior raadsheer, en mr. Van Veen, raadsheer,
in tegenwoordigheid van Boersma, griffier,
en op 11 augustus 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Lahuis is buiten staat dit arrest te ondertekenen.