GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002170-10
Uitspraak d.d.: 22 augustus 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 7 september 2010 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 17-880359-07, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1973],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 augustus 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur 6 weken, met gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ad € 150,=, subsidiair 3 dagen hechtenis, en het geven van een last tot tenuitvoerlegging van een gedeelte van de gevangenisstraf de veroordeelde voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 28 december 2007 en wel voor de duur van 30 (dertig) dagen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Klunder, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 07 april 2010 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], [benadeelde] (agent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde] dreigend de woorden toegevoegd :"Stoppen [benadeelde], ophouden. Ik schiet je voor je kop, Als ik je de volgende keer tegen kom, dan maak ik je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 2:
hij op of omstreeks 07 april 2010 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], [slachtoffer] (agent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik heb een pistool. Ik schiet je dood.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1:
hij op 07 april 2010 te [plaats], in de gemeente [gemeente], [benadeelde], agent van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde] dreigend de woorden toegevoegd:"Stoppen [benadeelde], ophouden. Ik schiet je voor je kop. Als ik je de volgende keer tegen kom, dan maak ik je af";
feit 2:
hij op 07 april 2010 te [plaats], in de gemeente [gemeente], [slachtoffer], agent van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik heb een pistool. Ik schiet je dood".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bespreking gevoerd verweer
De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof bestreden dat door de bedreigingen bij de politieagenten de redelijke vrees is opgewekt dat zij het leven zouden (kunnen) laten.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting stelt het hof het navolgende vast.
Verdachte heeft op 7 april 2010 tijdens de door de politieagenten [benadeelde] en [slachtoffer] bij hem gehouden (veiligheids)fouillering dreigend tegen de hem bekende politieagent [benadeelde] gezegd: "Stoppen [benadeelde], ophouden. Ik schiet je voor je kop. Als ik je volgende keer tegen kom, dan maak ik je af".
Nadat verdachte op genoemde datum door genoemde politieagenten was aangehouden ter zake van bedreiging van politieagent [benadeelde] en verdachte geboeid achterin de politieauto was gezet om overgebracht te worden naar het politiebureau te [plaats], heeft verdachte dreigend tegen voornoemde politieagent [slachtoffer] gezegd: "Ik heb een pistool. Ik schiet je dood".
[benadeelde] en [slachtoffer], voornoemd, hebben van vorenstaande op 7 april 2010 aangifte gedaan. Uit hun aangiftes blijkt dat zij zich daadwerkelijk bedreigd hebben gevoeld, omdat zij weten dat verdachte als (GHB) drugsgebruiker onberekenbaar is, en zij hem in staat achten om zijn bedreiging uit te voeren.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang beschouwd, is het hof van oordeel, dat de door verdachte tegen de politieagenten [benadeelde] en [slachtoffer] - telkens afzonderlijk - geuite bedreigingen telkens zijn geschied onder zodanige omstandigheden, dat bij ieder van hen de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte telkens op het teweegbrengen van die vrees was gericht. Verdachte moet zich immers minst genomen telkens bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat - de hem bekende - politieagent [benadeelde] en politieagent [slachtoffer] telkens door zijn woorden vrees werden ingeboezemd.
Derhalve acht het hof - anders dan de raadsvrouw - bewezen, dat verdachte de politieagenten [benadeelde] en [slachtoffer] telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 7 april 2010 twee politieambtenaren bedreigd met de dood. Deze bedreigingen dienen te worden aangemerkt als ernstige bedreigingen van de lichamelijke integriteit van die ambtenaren.
Uit het verdachte betreffende (18 pagina's tellende) Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 14 juli 2011 blijkt dat verdachte vóór 7 april 2010 meermalen wegens het plegen van strafbare feiten, zij het niet ter zake van soortgelijke bedreigingen zoals hiervoor bewezen verklaard, is veroordeeld. Daarnaast blijkt uit dat uittreksel dat de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd tijdens een (verlengde) proeftijd verbonden aan een eerdere veroordeling.
Op grond van het vorenstaande acht het hof de oplegging van de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, welke straf eveneens door de advocaat-generaal is gevorderd, in beginsel passend en geboden.
Hier staat het volgende tegenover.
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij zijn leven inmiddels op de rails begint te krijgen. Hij heeft reclasseringshulp, waarvan hij zegt veel baat te hebben, en zijn schulden zijn ondergebracht bij de gemeentelijke kredietbank. De raadsvrouw van verdachte heeft vorenstaande bevestigd en heeft in verband daarmee het hof verzocht om aan verdachte een werkstraf, eventueel met daarnaast een (lange) voorwaardelijke gevangenisstraf, op te leggen.
Op grond van de hiervoor weergegeven persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaruit het hof afleidt dat er inmiddels meer stabiele factoren in het leven van verdachte zijn gekomen en dat verdachte kennelijk een andere meer positieve weg is ingeslagen, ziet het hof af van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende, is het hof van oordeel, dat in dit geval een passende bestraffing gevonden kan worden in het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
2 weken en een werkstraf voor duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Het hof beoogt met de voorwaardelijke strafoplegging mede te bereiken dat verdachte niet wederom (soortgelijke) strafbare feiten zal plegen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Gebleken is dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg niet is toegewezen en dat hij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 150,= aan immateriële schade gevorderd.
Verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij bestreden, stellend, dat hij het onder 1 ten laste gelegde feit niet heeft gepleegd. Het hof passeert dit verweer, nu het dat feit bewezen acht.
De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat politieambtenaren tegen bedreigingen, zoals onder 1 is ten laste gelegd, moeten kunnen, gelet op hun functie.
In het rapport immateriële schade van de benadeelde partij gevoegd bij het voegingsformulier heeft [benadeelde] naar voren gebracht dat de immateriële schade voorvloeit uit de door verdachte tegen hem geuite bedreigingen tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden als politieambtenaar. [benadeelde] heeft in die functie hinder van de bedreigingen ondervonden en is van mening dat het optreden van verdachte het normale beroepsrisico van een politieambtenaar overstijgt.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Politieambtenaren zullen in beginsel beter dan anderen zijn opgewassen tegen (de gevolgen van) agressie. Bij de selectie en opleiding komen stressbestendigheid en het kunnen/leren omgaan met geweld aan de orde. Zij worden daarin getraind. Vaststaat dat politieambtenaren door en tijdens hun functievervulling - meer dan een willekeurig ander persoon - worden geconfronteerd met (verbale) agressie, hetgeen maakt dat er bij hen een zekere gehardheid zal optreden. Een zekere gehardheid is onmisbaar in de juiste uitoefening van de politietaak. In zoverre worden aan politieambtenaren soms hogere eisen gesteld dan aan een "gewone" burger die niet over die opleiding, ervaring en gehardheid beschikt. Dit brengt echter niet met zich dat politieambtenaren tijdens hun functievervulling niet in de situatie kunnen geraken dat zij (immateriële) schade lijden en die schade als benadeelde partij kunnen vorderen. Gelet op de omstandigheid dat [benadeelde] werd bedreigd met de dood, acht het hof aannemelijk geworden dat hij als gevolg daarvan immateriële schade heeft geleden, waarvoor verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Het hof bepaalt deze schade op € 150,=.
De omstandigheid dat [benadeelde] als ervaren politieambtenaar is te bestempelen en als zodanig gewend is om met agressie om te gaan, brengt in het licht van de buitengewone bedreiging die verdachte jegens hem heeft geuit niet mee dat de schade in dit geval door hemzelf dient te worden gedragen. Het hof acht daarbij in het bijzonder van belang dat [benadeelde] is opgetreden op een wijze als van een bekwame politieambtenaar in redelijkheid mag worden verwacht en dat niet kan worden gezegd dat hij agressie van verdachte heeft veroorzaakt of bevorderd. Aangezien van de zijde van de verdachte onvoldoende is aangevoerd om tot een ander oordeel te kunnen komen en ook overigens niet valt in te zien dat [benadeelde] enig verwijt treft, zal het hof de vordering van [benadeelde] in zijn geheel toewijzen.
Het komt het hof voorts gewenst voor om voormeld bedrag tevens toe te wijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden d.d. 28 december 2007 is verdachte veroordeeld tot onder meer gevangenisstraf voor de duur van 226 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Gebleken is dat voormeld vonnis op 6 oktober 2008 onherroepelijk is geworden en dat op diezelfde dag de proeftijd is ingegaan.
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden d.d. 30 september 2009 is voormelde proeftijd verlengd met 1 jaar. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 23 maart 2010.
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden d.d. 18 december 2009 is een gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast van voormelde 120 dagen gevangenisstraf, groot
90 dagen, en is tevens de proeftijd verlengd ter zake van het resterende gedeelte van die gevangenisstraf, groot 30 dagen. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op
3 november 2010.
De officier van justitie heeft bij zijn op 18 juni 2010 ingediende vordering gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde gevangenisstraf van 120 dagen, omdat verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een of meer strafbare feiten, zoals ten laste gelegd in de dagvaarding met parketnummer 753216-10 (de thans bewezen verklaarde feiten).
Nu gebleken is dat verdachte de hiervoor bewezen verklaarde feiten heeft begaan voor het einde van voormelde (verlengde) proeftijd en de tenuitvoerlegging van voormelde (resterende) gevangenisstraf van 30 dagen niet reeds bij onherroepelijk geworden rechterlijke beslissing is gelast, is het hof van oordeel, dat met betrekking tot die 30 dagen gevangenisstraf in beginsel de tenuitvoerlegging kan worden gelast.
Echter, gelet op hetgeen hiervoor in de strafmotivering met betrekking tot de - positieve -persoonlijke omstandigheden van verdachte is overwogen, acht het hof termen aanwezig om voormelde gevangenisstraf van 30 dagen om te zetten in de vorm van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde] terzake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 150,00 (honderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 150,00 (honderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast (in plaats van het geven van een last tot tenuitvoerlegging van een gedeelte van de gevangenisstraf de veroordeelde voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 28 december 2007 en wel voor de duur van 30 (dertig) dagen) taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van 30 (dertig) dagen zal worden toegepast.
Aldus gewezen door
mr. Zwerwer, senior raadsheer, voorzitter,
mr. Sekeris en mr. Meijer-Campfens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Boersma, griffier,
en op 22 augustus 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.