Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002380-09
Uitspraak d.d.: 1 september 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 19 oktober 2007 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 19-605281-07 en 19-606074-07, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1957],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 23 maart 2010, 3 mei 2011 18 augustus 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde en tot veroordeling voor het onder 1 subsidiaire en 2 ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 625,- en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 12 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P.Th. van Jaarsveld, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en tot een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode 01 februari 2006 tot en met 15 november 2006 te [plaats 1], gemeente [gemeente 1], (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 600,- euro), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid geld nodig te hebben om een container met paardenspullen (uit Bremen) te kopen, waardoor die [benadeelde] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
hij in of omstreeks de periode 01 februari 2006 tot en met 5 februari 2007 te [plaats 1], gemeente [gemeente 1], opzettelijk een hoeveelheid geld (ongeveer 600 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als aanbetaling voor handelsdoeleinden, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 5 september 2005 tot en met 15 juli 2006, te [plaats 2], althans in de gemeente [gemeente 2], (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van (telkens) een hoeveelheid geld en/of goederen, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijken/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich (telkens) voorgedaan als bonafide handelaar en/of (aldus/daarmee) die [slachtoffer] (telkens) in de veronderstelling gebracht dat hij, verdachte, die [slachtoffer] goederen zou leveren en/of (tegen betaling) goederen van die [slachtoffer] zou afnemen, waardoor [slachtoffer] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overweging omtrent het voorwaardelijke verzoek tot het horen van een getuige
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat de verklaring van [slachtoffer] niet voor het bewijs kan worden gebezigd, zonder dat de verdediging in de gelegenheid is gesteld om hem te ondervragen. Ingeval het hof tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde komt, dient eerst [slachtoffer] als getuige te worden gehoord, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dat op basis van de wettige bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring kan worden gekomen en overweegt met betrekking tot het voorwaardelijk verzoek als volgt.
Het verzoek van de raadsman dient te worden beoordeeld aan de hand van het noodzaakcriterium.
Het eerste onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 23 maart 2010, waarna er op 3 mei 2011 en 18 augustus 2011 eveneens onderzoek in de zaak heeft plaatsgevonden. De strafzaak is in hoger beroep reeds een jaar en ruim vijf maanden aanhangig bij het hof. Daarbij werd verdachte vanaf het begin van deze procedure in hoger beroep bijgestaan door een kantoorgenoot van mr. Van Jaarsveld, mr. Y.M. Prins. Mr. Van Jaarsveld is vanaf de tweede zitting van het hof opgetreden als raadsman van verdachte. Aldus heeft de raadsman ruimschoots de gelegenheid gehad om een dergelijk verzoek in een eerder, meer voor de hand liggend, stadium te doen. Daarbij komt dat het verzoek naar het oordeel van het hof onvoldoende is onderbouwd, nu niet meer wordt gesteld dan dat de verdediging de gelegenheid tot ondervraging wenst. Op grond van het voorgaande, mede gelet op het tijdstip (eerst bij pleidooi) waarop het verzoek wordt gedaan, wordt het verzoek afgewezen.
Het hof is evenmin ambtshalve de noodzaak gebleken om [slachtoffer] als getuige te (doen) horen. De aangifte van [slachtoffer] wijkt immers nauwelijks af van hetgeen verdachte zelf daarover bij de politie heeft verklaard, er bestaan enkel op detailniveau verschillen. Het hof heeft derhalve geen reden om aan de betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer] te twijfelen. Dat verdachte bij het hof op detailniveau anders heeft verklaard, maakt dit niet anders.
Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1 subsidiair.
hij in de periode 01 februari 2006 tot en met 5 februari 2007 te [plaats 1], gemeente [gemeente 1], opzettelijk een hoeveelheid geld, ongeveer 600 euro, toebehorende aan [benadeelde], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als aanbetaling voor handelsdoeleinden, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
2.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 5 september 2005 tot en met 15 juli 2006 te [plaats 2], met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van telkens een hoeveelheid geld, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid die [slachtoffer] telkens in de veronderstelling gebracht dat hij, verdachte, die[slachtoffer] goederen zou leveren, waardoor [slachtoffer] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
verduistering.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
oplichting.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich ten behoeve van zijn eigen gewin schuldig gemaakt aan oplichting van
[slachtoffer] en aan verduistering van een geldbedrag, toebehorend aan [benadeelde]. Door aldus te handelen heeft verdachte op berekenende en slinkse wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn 'handelspartners' in hem stelden. Hij heeft hen gedupeerd en ervan blijk gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 juni 2011 is verdachte meermalen voor soortgelijke delicten veroordeeld, alsmede voor flessentrekkerij.
Het hof heeft tevens gelet op hetgeen verdachte en zijn raadsman omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte naar voren hebben gebracht. Uit een rapport van de reclassering d.d. 12 juli 2010 komt onder meer naar voren dat de reclassering niet goed in beeld heeft kunnen brengen of verdachte daadwerkelijk zijn leven wil beteren. Mede om verdachte te monitoren en te volgen, acht de reclassering een werkstraf en een bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, alsmede een meldingsgebod en een behandelverplichting, aangewezen als voorwaarde bij een voorwaardelijke straf. Door de reclassering is middels een brief van 8 augustus 2011 aangegeven dat sinds eind 2010 met verdachte geen contact meer bestaat.
Een vrijheidsstraf is, gelet op de ernst van de feiten en de recidive van verdachte, naar het oordeel van het hof in beginsel passend en geboden. Daarbij wordt echter in aanmerking genomen dat sprake is van een fors tijdsverloop in deze zaak. Het hof acht het thans niet meer aangewezen om een (voorwaardelijke) gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. In plaats daarvan zal een werkstraf worden opgelegd. Met de advocaat-generaal is het hof uitgegaan van de in eerste aanleg opgelegde twee maanden gevangenisstraf, en zal het deze straf omzetten in een werkstraf van na te melden duur. Het hof ziet in het tijdstip en het gegeven dat verdachte gedurende geruime tijd géén contact meer heeft onderhouden met de reclassering, aanleiding niet over te gaan tot het opleggen van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 625,00 (zeshonderd en vijfentwintig euro. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Hiervoor heeft het hof bewezen geacht dat verdachte zich een bedrag van EUR 600,00 - toebehorend aan [benadeelde] - heeft toegeëigend. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57, 63, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde] terzake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 600,00 (zeshonderd euro) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 600,00 (zeshonderd euro) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. P. Koolschijn en mr. J.P. van Stempvoort, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse, griffier,
en op 1 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P. Koolschijn en mr. J.P. van Stempvoort zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.