Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000418-11
Uitspraak d.d.: 1 september 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 februari 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1991],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 augustus 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R.W.A. Offermanns, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 november 2009 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een televisie (merk: Samsung) en/of twee zaklampjes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verzocht om - alleen ingeval het hof tot een bewezenverklaring zou komen - de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als getuigen te horen. Ter onderbouwing hiervan is betoogd dat het horen noodzakelijk is omdat mogelijk de medeverdachten hun verklaringen hebben afgestemd op het moment dat zij na aanhouding in een politiecel zaten, nu dat wel meer gebeurd, aldus de raadsman. Ook vraagt de raadsman zich af en is door hem gesuggereerd dat de medeverdachten verdachte als mededader genoemd hebben, teneinde wellicht een ander uit de wind te houden.
Het overweegt dat op basis van de wettige bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Daarom overweegt het hof met betrekking tot het voorwaardelijke verzoek van de raadsman als volgt.
Het verzoek van de raadsman dient aan de hand van het noodzaakcriterium te worden beoordeeld. Het hof zal het verzoek afwijzen als onvoldoende onderbouwd. De raadsman heeft onvoldoende onderbouwd dat er sprake was van afstemming tussen de medeverdachten. De enkele mogelijkheid dat er afstemming kon plaatsvinden tussen de medeverdachten op het moment dat zij in een politiecel zaten en/of tijdens het luchten, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om tot het horen van hen over te gaan. De enkele suggestie van de raadsman dat het motief daarbij kan zijn dat een ander uit de wind wordt gehouden, is eveneens van onvoldoende gewicht om noodzaak tot het horen van de medeverdachten aan te nemen. Nu het hof ook ambtshalve niet is gebleken van de noodzaak om de medeverdachten als getuigen te horen, zal het verzoek worden afgewezen.
Het hof heeft het pleidooi van de raadsman opgevat als een betwisting van de betrouwbaarheid van voornoemde verklaringen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] elkaar op hoofdlijnen, maar ook in details, ondersteunen als het gaat om het van te voren gemaakte plan, de wijze van binnenkomst, de onderlinge rolverdeling en de omgang met de buit van de inbraak. Voormelde verklaringen vinden bovendien steun in hetgeen aangever heeft verklaard en de politie heeft vastgesteld en heeft waargenomen. Het hof heeft derhalve geen redenen om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen te twijfelen. Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de raadsman verworpen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 november 2009 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een televisie (merk: Samsung) en twee zaklampjes, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in vereniging schuldig gemaakt aan een woninginbraak, waarbij op brutale wijze goederen zijn weggenomen. Uit de aangifte volgt dat allerlei vertrekken zijn doorzocht en in de woning - aldus aangever - "laden en kasten overhoop waren gehaald". Daarbij hebben verdachte en zijn mededaders niet alleen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander, maar zijn er ook de nodige vernielingen aangericht in de woning, waar de bewoner zich juist veilig zou mogen wanen.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 26 juli 2011 heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan strafbare feiten, doch niet aan soortgelijke feiten.
Bij de strafoplegging heeft het hof tevens in aanmerking genomen hetgeen door en namens verdachte omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte naar voren is gebracht.
Gelet op het voorgaande, de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, acht het hof een werkstraf passend. Daarbij wordt opgemerkt dat verdachte ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat, hoewel namens hem vrijspraak is bepleit, hij bereid is om een werkstraf uit te voeren. Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat aan verdachte een werkstraf van na te melden duur opgelegd dient te worden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. P. Koolschijn en mr. J.P. van Stempvoort, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse, griffier,
en op 1 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P. Koolschijn en mr. J.P. van Stempvoort zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.