ECLI:NL:GHLEE:2011:BR6685

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.041.864/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg toepassingsgebied van meerwaardeclausule in echtscheidingszaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van appellante tegen een vonnis van de rechtbank Assen. Appellante had in eerste aanleg een vordering ingesteld tot betaling van een additionele uitkering van € 120.000,- op basis van een meerwaardeclausule die was opgenomen in een overeenkomst tussen haar en geïntimeerde, haar ex-echtgenoot. De meerwaardeclausule was van toepassing in het geval dat geïntimeerde zijn agrarisch bedrijf binnen vijf jaar na de ontbinding van hun maatschap zou vervreemden. De rechtbank had de vordering van appellante afgewezen, omdat zij oordeelde dat geïntimeerde niet de meerwaarde had gerealiseerd zoals bedoeld in de clausule.

Het hof beoordeelde de grieven van appellante, die betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat geïntimeerde in het opgedragen bewijs was geslaagd. Appellante stelde dat de meerwaardeclausule niet alleen betrekking had op gerealiseerde meerwaarde, maar ook op de inspanningen die zij had geleverd voor het melkbedrijf. Het hof oordeelde echter dat de meerwaardeclausule tekstueel en in de context van de overeenkomst alleen van toepassing was indien geïntimeerde daadwerkelijk de meerwaarde had gerealiseerd door vervreemding van het bedrijf.

Het hof concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat geïntimeerde een meerwaarde had gerealiseerd door de transacties die hij had uitgevoerd na de ontbinding van de maatschap. De stellingen van appellante werden als onvoldoende gespecificeerd beschouwd, en het hof oordeelde dat de meerwaardeclausule niet van toepassing was op de door appellante gestelde omstandigheden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, zodat ieder der partijen de eigen kosten droeg.

Uitspraak

9 augustus 2011
GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
advocaat: mr. C.C.N. Brens-Cats te Emmen,
t e g e n
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. D.K. Kupers te Groningen.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 27 augustus 2009 is appellante, [appellante], in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) van 3 juni 2009 in deze zaak onder zaak-/rolnummer 64477 / HA ZA 07-712 gewezen tussen [appellante] als eiseres en geïntimeerde, [geïntimeerde], als gedaagde.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] van grieven gediend, bewijs aangeboden, een productie in het geding gebracht en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, - naar het hof verstaat - haar vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en [appellante] zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na de dag van het in deze zaak te wijzen arrest.
[appellante] heeft nog een akte genomen, daarin bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht. [geïntimeerde] heeft zich bij antwoordakte daarover uitgelaten.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. De feiten
De rechtbank heeft in een tussenvonnis in deze zaak van 23 juli 2008 onder “De feiten” een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Over die feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1 (i) [appellante] en [geïntimeerde] zijn op 3 juni 1994 met elkaar buiten gemeenschap van goederen getrouwd.
(ii) [geïntimeerde] was melkveehouder. Vanaf 1 januari 1999 hebben zij de melkveehouderij samen uitgeoefend.
(iii) Daartoe hebben zij een maatschapcontract gesloten. [geïntimeerde] heeft zijn bedrijf aldus ingebracht dat [appellante] voor de helft mede-eigenaar werd van de machines, de veestapel, het aan een lidmaatschap van een melkcoöperatie verbonden kapitaal, de voorraden en de vorderingen. Het land, 53 hectaren, het huis en het melkquotum heeft [geïntimeerde] niet ingebracht, maar tegen een vergoeding aan de maatschap in gebruik gegeven. Hij bleef daarvan enig eigenaar.
(iv) In 2001 heeft Wegenbouwbedrijf Schagen [geïntimeerde] benaderd om het bedrijf te kopen. Dit wegenbouwbedrijf had belangstelling voor het land om er zand te winnen. Wegenbouwbedrijf Schragen en [geïntimeerde] hebben bijna twee jaar onderhandeld. De onderhandelingen hebben niet tot verkoop geleid.
(v) In 2003 zijn [appellante] en [geïntimeerde] uit elkaar gegaan en zij hebben de maatschap ontbonden.
(vi) Bij overeenkomst, gesloten in november 2003 heeft [geïntimeerde] het aandeel van [appellante] overgenomen (verder: de overeenkomst). Zij hebben in de overeenkomst de overnamesom voor haar aandeel vastgesteld op € 16.500,-. Daarnaast hebben zij in de overeenkomst een mogelijke additionele uitkering aan [appellante] afgesproken indien [geïntimeerde] het bedrijf binnen vijf jaar zou vervreemden. Zij zijn er daarbij van uitgegaan dat de verkoop een meerwaarde zal opleveren. De helft daarvan zou dan aan [appellante] toekomen. Deze helft van de meerwaarde hebben zij op voorhand in de overeenkomst vastgesteld op € 120.000,-.
(vi) De afspraak over de additionele uitkering (verder de meerwaarde clausule) is opgenomen in artikel 7 van de overeenkomst en luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Meerwaardeclausule
Artikel 7
1. Indien de ondergetekende sub A [[geïntimeerde]] het agrarisch bedrijf, staande en gelegen te [woonplaats], aan en nabij de [adres], verkoopt dan wel op een andere wijze vervreemdt binnen vijf (5) jaren na datum van ontbinding van de tussen hem en ondergetekende sub B [[appellante]] bestaan hebbende maatschap, is hij verplicht de helft van de thans tussen partijen in onderling overleg vastgestelde meerwaarde uit te keren aan ondergetekende sub B. De helft van de vastgestelde meerwaarde bedraagt € 120.000,00 (hondertwintigduizend euro).
2. Gedurende de volledige vijf (5) jaren na datum van ontbinding van de maatschap dient bij vervreemding de hiervoor in lid 1 vastgestelde helft van de meerwaarde (...) in zijn geheel aan ondergetekende sub B te worden uitgekeerd.
3. Onder vervreemding wordt verstaan:
- elke overeenkomst welke als titel van eigendomoverdracht is te beschouwen;
- het aangaan van pachtovereenkomsten (...), persoonlijke gebruiksrechten of beperkte rechten;
- onteigening;
alsmede alle overige handelingen die tot gevolg hebben dat ondergetekende sub A financieel voordeel behaalt indien hij het bedrijf te gelde maakt of aan de agrarische bedrijfsvoering onttrekt.
4. Bij vervreemding van een gedeelte van het bedrijf zal het bepaalde inzake verrekening meerwaarde overeenkomstig doch naar evenredigheid van toepassing zijn.
(...)”
(vii) [geïntimeerde] heeft vervolgens het bedrijf alleen voortgezet.
(viii) Op 18 maart 2004 zijn [appellante] en [geïntimeerde] gescheiden.
(ix) In 2004 en 2005 heeft [geïntimeerde] de melkkoeien verkocht, alsmede een groot deel van het melkquotum en de melkmachine. Door de verkoop van het melkquotum is het kapitaal verbonden aan het lidmaatschap van de melkcoöperatie aan hem vrijgevallen. Aan de gemeente [gemeente] heeft hij één hectare land verkocht. Het huis, dat behoorde tot het ondernemingsvermogen, heeft hij overgebracht naar zijn privé vermogen.
(x) [geïntimeerde] heeft de melkveehouderij beëindigd en ter plaatse is hij een bedrijf begonnen voor het opwekken van stroom middels de vergisting van mest en maïs tot biogas.
3.2 [appellante] heeft in eerste aanleg betaling gevorderd van de additionele uitkering van € 120,000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] het bedrijf heeft vervreemd en dat haar de uitkering conform de gemaakte afspraak toekomt. [geïntimeerde] heeft de vordering betwist. De rechtbank heeft [geïntimeerde] in een tussenvonnis van 23 juli 2008 (verder het tussenvonnis) toegelaten te bewijzen,dat
• partijen ten tijde van de echtscheiding de mogelijkheid voor ogen stond dat de man zijn onderneming aan een Wegenbouwbedrijf Schagen zou vervreemden, dat in aankoop
was geïnteresseerd om het land te gebruiken voor zandwinning;
• de meerwaarde c1ausule in hun contract is opgenomen met het oog op mogelijke verkoop aan dat of een ander bedrijf, waardoor de man een meerwaarde zou realiseren, die hem in een aanzienlijk voordeliger positie zou brengen dan de vrouw;
• door hem bij de vervreemdingen die in deze procedure aan de orde zijn geen meerwaarde is gerealiseerd en dat hij geen vermogensvoordeel heeft genoten en de vrouw door de vervreemding van het actief niet is benadeeld,
In het bestreden (eind-)vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [geïntimeerde] in het opgedragen bewijs is geslaagd. De rechtbank heeft de vordering van [appellante] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
3.3 De grieven van [appellante] – die niet van een nummering zijn voorzien - strekken alle ten betoge dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] in het opgedragen bewijs is geslaagd.
3.3.1 [appellante] stelt dat de meerwaarde clausule, anders dan uit de tekst lijkt te volgen, niet is bedoeld om een te realiseren meerwaarde te verdelen, maar om haar een vergoeding toe te kennen voor de door haar geleverde inspanningen voor het melkbedrijf, en dat deze clausule dan ook los staat van de mogelijkheid dat door een vervreemding van het bedrijf een aanzienlijke meerwaarde zou kunnen worden gerealiseerd. Volgens [appellante] brengt het verkopen of het staken van de melkveehouderij al mee, dat zij recht heeft op de afgesproken meerwaarde, ongeacht of daarmee ook daadwerkelijk enige meerwaarde wordt gerealiseerd. Bovendien is volgens [appellante] door de transacties van [geïntimeerde] ook daadwerkelijk een meerwaarde gerealiseerd. In deze zaak gaat het dan ook primair om de uitleg van de meerwaarde clausule.
3.3.2 Het hof beoordeelt allereerst tegen welke achtergrond de meerwaarde clausule tot stand is gekomen. Uit de getuigenverklaringen en het over en weer gestelde volgt dat voordat partijen uit elkaar gingen, [geïntimeerde] langdurig heeft onderhandeld over een verkoop van het bedrijf aan Wegenbouwbedrijf Schagen, die geïnteresseerd was in het land om zand te winnen. Uit de getuigenverklaringen volgt dat een verkoop aan dat wegenbouwbedrijf een aanzienlijke meerwaarde zou hebben opgeleverd, omdat het land dan, zonder voortzetting van de agrarische bestemming, voor een veel hogere prijs zou kunnen worden verkocht. [geïntimeerde] heeft als getuige verklaard: “Agrarische grond is zo’n 25.000 euro per hectare waard. Als de transactie met het zandwinningsbedrijf was doorgegaan, had ik zo’n 100.000 euro per hectare gebeurd.” De bedrijfskundig adviseur [getuige] heeft als getuige verklaard: “Ik heb geadviseerd bij de overeenkomst waar het in deze procedure om gaat. [...] Op dit moment blijft de meerwaarde die in de grond zit bij het bedrijf. [...] De waarde in het economisch verkeer zonder voortgezet agrarisch gebruik is 2 à 2,5 keer hoger dan met voortgezet agrarisch gebruik.” [appellante] heeft niet betwist dat verkoop van het land zonder agrarische bestemming veel meer oplevert en dat daardoor aanzienlijke meerwaarde kan worden gerealiseerd. [appellante] heeft in eerste aanleg ook bevestigd dat er voor en tijdens de echtscheiding tussen partijen interesse van een derde is geweest voor de overname van de onderneming. Hieruit volgt dat partijen ten tijde van het opstellen van de overeenkomst de verwachting hadden dat [geïntimeerde] de mogelijkheid had om het bedrijf met het land voor een veel hogere prijs te verkopen dan de waarde bij voortzetting van het melkveebedrijf, en daardoor de mogelijkheid had om een aanzienlijke meerwaarde te realiseren.
3.3.3 Het gaat nu om de vraag of deze clausule, zoals [geïntimeerde] gemotiveerd heeft aangevoerd, alleen dan werking heeft indien [geïntimeerde] het bedrijf inderdaad op zodanige wijze vervreemdt dat hij de potentiële meerwaarde daadwerkelijk realiseert. Het hof acht dat het geval. Allereerst ziet de meerwaarde clausule tekstueel in al haar geledingen op te realiseren meerwaarde (dan wel in lid 3 op “financieel voordeel”). Daarnaast heeft [geïntimeerde] als getuige verklaard dat de meerwaarde clausule in de overeenkomst is gekomen vanwege de belangstelling van het wegenbouwbedrijf, waardoor hij het land voor een veel hogere prijs kon verkopen. [getuige], die had geadviseerd bij de overeenkomst en deze op zijn kantoor heeft laten opstellen, heeft als getuige verklaard “Ik heb het zo begrepen dat het contract doelde op een situatie waarin het bedrijf verplaatst zou worden. Op dit moment blijft de meerwaarde die in de grond zit bij het bedrijf.” Uit deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat de bedoeling van de meerwaarde clausule was, dat van de potentieel, vooral in het land, besloten aanzienlijke meerwaarde alleen dan een uitkering aan [appellante] zou worden gedaan indien deze (geheel of gedeeltelijk) daadwerkelijk door [geïntimeerde] zou worden gerealiseerd; niet indien deze potentiële meerwaarde latent in het bedrijf zou blijven.
3.3.4 De vraag is vervolgens of [geïntimeerde] deze aanzienlijke meerwaarde heeft gerealiseerd. Daarbij gaat het dan niet om de vraag of hij door de transacties financiële middelen heeft verkregen, maar of hij daardoor méér middelen heeft verkregen dan de waarde van de betrokken zaken bij voortzetting van het melkveebedrijf, dan wel daardoor zijn vermogen of dat van zijn bedrijf heeft vermeerderd (in de bewoordingen van het derde lid van de meerwaarde clausule, “finacieel voordeel” heeft behaald), en hij aldus een “meerwaarde” heeft gerealiseerd.
3.3.5 [appellante] heeft zich in dit verband beroepen op twee (samenhangende) omstandigheden: allereerst op het door [geïntimeerde] staken van het melkveebedrijf en daarnaast op een aantal door hem uitgevoerde transacties. Het hof beoordeelt deze als volgt. Door [appellante] is wel gesteld dat [geïntimeerde] het melkveebedrijf heeft gestaakt, maar niet dat hij als gevolg van het staken van het melkveebedrijf en het vervolgens beginnen van een ander bedrijf een meerwaarde heeft gerealiseerd. Het standpunt van [appellante] is immers dat het enkele staken haar al recht geeft op de additionele uitkering. Maar ook indien in haar stellingen gelezen zou moeten worden dat [geïntimeerde] een meerwaarde heeft behaald omdat door het staken van het melkveebedrijf deze aan de agrarische bedrijfsvoering is onttrokken (met een waardestijging van het land, vanwege de wisseling van de bestemming, als gevolg), heeft [geïntimeerde] gemotiveerd betwist dat hij als gevolg van het staken van het melkveebedrijf enig vermogensvoordeel heeft behaald. De stellingen van [geïntimeerde] komen erop neer dat zijn bedrijf is blijven bestaan, maar dat de activiteiten ervan zijn gewijzigd. [geïntimeerde] heeft ook betwist dat het bedrijf aan de agrarische bedrijfsvoering is onttrokken. Van [appellante] had dan ook op deze punten een nadere onderbouwing mogen worden verwacht, die zij evenwel niet heeft gegeven. Bewijs daarvan heeft [appellante] ook niet aangeboden. Haar in hoger beroep gedane algemene bwijsaanbod passeert het hof als onvoldoende gespecificeerd. Aan het staken van het melkveebedrijf kan dan ook niet de gevolgtrekking worden verbonden dat [geïntimeerde] de meerwaarde heeft gerealiseerd. Ook de transacties waar [appellante] op doelt, te weten de verkoop van de koeien, het melkquotum en de melkmachine, alsmede de overboeking van het huis en de verkoop van slechts één hectare van de 53 hectaren grond, hebben niet tot gevolg gehad dat de potentieel aanzienlijke meerwaarde (geheel of gedeeltelijk) door [geïntimeerde] is gerealiseerd. [geïntimeerde] heeft dat ten aanzien van elk onderdeel gemotiveerd betwist. Uit het enkele feit dat [geïntimeerde] als gevolg van deze transacties financiële middelen heeft ontvangen, volgt niet – ongeacht of en in hoeverre hij deze weer in het bedrijf heeft geïnvesteerd - dat daardoor ook sprake is van het realiseren van de potentiële meerwaarde. [appellante] heeft ook op dit punt geen bewijs van het daadwerkelijk realiseren van enige meerwaarde geleverd of voldoende gespecificeerd bewijs aangeboden. Uit het voorgaande volgt dat de meerwaarde clausule noch op het gestelde staken van de melkveehouderij, noch op de gestelde transacties toepassing vindt.
3.3.6 [appellante] heeft ten slotte nog bij akte gesteld dat partijen “willens en wetens” de meerwaarde clausule hebben afgesproken en [appellante] heeft daarvan bewijs aangeboden door middel van een verklaring van [getuige2] als getuige. De stelling dat partijen de clausule willens en wetens hebben afgesproken doet echter niet af aan hetgeen hiervoor is overwogen, zodat het hof dit bewijsaanbod passeert.
3.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven hoe dan ook geen succes kunnen hebben. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Omdat partijen met elkaar getrouwd zijn geweest, zullen de proceskosten worden gecompenseerd aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de proceskosten aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. E. M. Polak, H.J.M. Boukema en D.J. Oranje en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 9 augustus 2011.