ECLI:NL:GHLEE:2011:BS8958

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001396-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van overtreding Wegenverkeerswet 1994 wegens passagiersrol tijdens aanrijding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 5 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte was beschuldigd van het verlaten van de plaats van een verkeersongeval, waarbij letsel en/of schade was veroorzaakt. De tenlastelegging betrof een overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, dat zich richt tot de bestuurder van een voertuig. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de aanrijding niet de bestuurder was, maar zich als passagier in de auto bevond. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet onder de reikwijdte van artikel 7 valt, aangezien deze wet zich uitsluitend richt op de bestuurder die civielrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die een werkstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid had geëist, verworpen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij de overtreding had begaan. Het hof heeft de wetsgeschiedenis van de Wegenverkeerswet 1994 in overweging genomen en geconcludeerd dat de wetgever met de nieuwe wetgeving een duidelijke scheiding heeft gemaakt tussen de verantwoordelijkheden van bestuurders en passagiers. De verdachte kon niet worden aangemerkt als betrokkene in de zin van de wet, en daarom werd hij vrijgesproken van alle beschuldigingen.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van de rol van de bestuurder in verkeersovertredingen en de juridische bescherming van passagiers in dergelijke situaties. Het hof heeft het vonnis van de eerste rechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001396-10
Uitspraak d.d.: 5 september 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 2 juli 2008 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1960],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 augustus 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. M. Baijens, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is, na de door de eerste rechter toegelaten wijziging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 oktober 2007 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging, althans alleen, als degene die bij een verkeersongeval op de [straat] was betrokken, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht.
Vrijspraak
Aan verdachte wordt - zakelijk weergegeven - verweten dat hij, terwijl hij betrokken was bij een verkeersongeval waarbij sprake was van letsel en/of schade, de plaats van dat ongeval heeft verlaten. Als gevolg daarvan kon zijn identiteit niet worden vastgesteld.
De tenlastelegging ziet op het medeplegen van overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld in artikel 176 van voornoemde wet.
Op grond van de stukken stelt het hof vast dat de (toenmalige) partner van verdachte bestuurder was op het moment dat de botsing met het voertuig van aangever plaatsvond en dat verdachte als passagier naast haar zat. Voorts staat vast dat beiden na de botsing het voertuig korte tijd hebben verlaten, kennis hebben genomen van de veroorzaakte schade en/of het letsel en vervolgens weer zijn ingestapt en weggereden. Vaststaat dat verdachte vanaf dat moment de auto bestuurde en dat zijn partner naast hem zat.
Uit het vorenstaande volgt dat verdachte ten tijde van de aanrijding niet degene was die de auto bestuurde.
Het hof overweegt hierover ambtshalve het navolgende.
Artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 trad destijds bij inwerkingtreding in de plaats van het oude artikel 30 van de voordien geldende Wegenverkeerswet. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat onder de oude wetgeving ook de niet 'aanrijdende' (maar wel "wegrijdende") betrokkene onder bedoelde verbods- en strafbepaling kon vallen. Uit de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van de Wegenverkeerswet 1994 valt af te leiden dat de wetgever met deze uitleg van de Hoge Raad heeft willen breken. Het huidige artikel 7 richt zich bij uitsluiting tot degene die mogelijkerwijs civielrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor zijn gedragingen en (daarmee) tot de bestuurder en niet tot de passagier.
Wellicht kan verdachte worden verweten dat hij de bestuurder behulpzaam is geweest door na de aanrijding het stuur van haar over te nemen en haar zo in de gelegenheid te stellen de plaats van het ongeval te verlaten. Medeplichtigheid is evenwel niet ten laste gelegd. Voor een veroordeling van de wel ten laste gelegde deelnemingsvorm als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, ontbreekt naar het oordeel van het hof - anders dan hetgeen de advocaat-generaal daarover in zijn requisitoir naar voren heeft gebracht - in casu het wettig en overtuigend bewijs.
Gelet op het vorenstaande kan verdachte niet worden aangemerkt als betrokkene in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Hieruit volgt dat verdachte behoort te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. P.J.M. van den Bergh en mr. J. Dolfing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 5 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.