Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002473-10
Uitspraak d.d.: 5 september 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 8 oktober 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 augustus 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 935,39, in hoofdelijkheid met zijn mededaders, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van haar vordering. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. D.C. Keuning, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 juni 2009 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een perceel aan de [straat] heeft weggenomen een keuken(blok) (met apparatuur), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks de periode van 22 juni 2009 tot en met 5 oktober 2009 te [plaats], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een keuken(blok) (met apparatuur) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat keuken(blok) wist(en), althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op of omstreeks 10 augustus 2009, in de gemeente [gemeente], terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [plaats], een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 10 augustus 2009 te [plaats] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, [plaats], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verdachte wordt onder 2 primair verweten dat hij op 10 augustus 2009 een motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl hem de bevoegdheid daartoe bij rechterlijke uitspraak was ontzegd, hetgeen hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden.
Verdachte heeft erkend dat er sprake is geweest van een hem opgelegde rijontzegging. Deze zou echter op voornoemde datum reeds geruime tijd niet meer van kracht zijn. Verdachte heeft voorts stellig verklaard dat hij zijn rijbewijs op 26 augustus 2007 heeft terugontvangen uit handen van de regiopolitie Groningen. Dat verdachte zijn rijbewijs bij zijn aanhouding niet kon overhandigen was gelegen in het feit dat hij, volgens zijn eigen verklaring, het document twee dagen eerder had verloren en daarvan nog geen aangifte had gedaan.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken blijkt, dat de ontzegging van de rijbevoegdheid waar de tenlastelegging op ziet, op 22 oktober 2001 door de politierechter in de rechtbank Groningen aan verdachte is opgelegd. Het gaat om een ontzegging voor de duur van 22 maanden. Pas op 25 mei 2004 werd dit (verstek)vonnis aan verdachte betekend. De in de uitdraai van het CBR genoemde begindatum van de ontzegging van 26 mei 2004 wordt daarmee verklaard, zij het dat uit dat stuk niet blijkt wanneer het vonnis onherroepelijk is geworden en of en, zo ja, wanneer verdachte zijn rijbewijs daadwerkelijk heeft ingeleverd. Uitgaande van voornoemde duur van 22 maanden is de in de uitdraai genoemde einddatum van 19 oktober 2009 voorts niet zonder meer begrijpelijk, temeer daar daarin tevens wordt gerept van een ontzegging voor de duur van een jaar en 295 dagen.
Dat de ontzeggingsperiode tussentijds onderbroken zou zijn geweest door - bijvoorbeeld - detentieperiodes of opgeschort omdat verdachte mogelijk zijn rijbewijs niet heeft ingeleverd, zou een verklaring kunnen zijn doch valt uit de stukken niet genoegzaam af te leiden. Dan zou tevens moeten blijken of verdachte daarvan mededeling is gedaan.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat niet is vast te stellen of er op 10 augustus 2009 sprake was van een ontzegging van de rijbevoegdheid, waarvan verdachte op de hoogte was of dit redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Evenmin is wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor de subsidiair ten laste overtreding. Weliswaar vindt verdachtes stelling dat hij zijn rijbewijs op 26 augustus 2007 zou hebben teruggekregen nergens bevestiging, doch in het dossier bevindt zich onvoldoende bewijs met betrekking tot dit ten laste gelegde feit.
Het hof acht daarom niet bewezen hetgeen onder 2 primair en subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Overwegingen omtrent het bewijs voor het onder 1 primair ten laste gelegde
Onder 1 primair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij op 22 juni 2009, tezamen met twee anderen, door middel van (onder meer) een valse sleutel een keukenblok met toebehoren zou hebben weggenomen uit een in aanbouw zijnd, althans nog niet opgeleverd appartementencomplex aan de [straat] in [plaats]. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1], zijn toenmalige vriendin, ontkennen ter terechtzitting van het hof elke betrokkenheid. De derde persoon (verder te noemen: [medeverdachte 2]) kon vanwege het ontbreken van nadere persoonsgegevens nimmer worden aangehouden.
Het hof stelt de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 23 juni 2009 werd namens [benadeelde], de leverancier van de betreffende keuken, aangifte gedaan van diefstal van die keuken. De keuken bevond zich - nog ingepakt en ongemonteerd - in de woonkamer van een appartement op de vierde etage.
Omwonenden hebben verklaard op 22 juni 2009 tussen 21.00 en 22.00 uur een auto met aanhangwagen te hebben gezien bij het appartementencomplex. Op de aanhangwagen was de naam "Esso" te lezen. Navraag bij een naburig Esso tankstation leerde dat die avond rond 20.45 uur aldaar een aanhangwagen was gehuurd op naam van [medeverdachte 1]. De aanhangwagen werd omstreeks 22.40 uur weer teruggebracht. Op de camerabeelden werd, behalve een onbekende vrouw (naar later bleek: [medeverdachte 1]), de bij verbalisant ambtshalve bekende verdachte [verdachte] gezien. Beide verdachten hebben erkend toen aldaar een aanhangwagen te hebben gehuurd.
Het hof heeft voorts en met name gelet op de door medeverdachte [medeverdachte 1] op 5 oktober 2009 ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring, opgenomen op de pagina's 11 tot en met 14 van het betreffende dossier van de politie Groningen. [medeverdachte 1] heeft verklaard - zakelijk weergegeven - dat zij op enig moment in juni 2009 in haar woning was met [verdachte] en [medeverdachte 2]. Daarbij kwam de haars inziens noodzakelijke renovatie van haar (huur)woning ter sprake. [medeverdachte 2] heeft bij die gelegenheid gezegd dat hij haar wel een nieuwe keuken kon bezorgen. Zij, [medeverdachte 1], hoefde er niet voor te betalen en moest ook niet teveel vragen. Haar medewerking werd wel vereist, omdat zij in het bezit was van een auto met trekhaak.
Op 22 juni 2009 is [medeverdachte 1], tezamen met [verdachte], naar het Esso tankstation gereden om een aanhangwagen te huren. Daarna begaven zij zich naar het appartementencomplex aan de [straat]. [medeverdachte 2] wachtte hen daar op. De aanhangwagen werd afgekoppeld en [medeverdachte 1] ging een in de buurt wonende vriendin bezoeken. Zij heeft verklaard: "[verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte]) en [medeverdachte 2] zouden in de tussentijd de keuken uit het appartementencomplex halen en deze in de aanhangwagen plaatsen". Toen zij terugkwam bij het complex, werd de aanhangwagen door [verdachte] en [medeverdachte 2] weer achter haar auto gekoppeld.
[medeverdachte 1] heeft voorts verklaard: "Ik werd op de hoogte gebracht van het feit dat de keuken in de aanhanger stond". Zij werd daarna thuis gebracht. De keuken werd door de beide anderen voorlopig op een niet nader genoemde plek gestationeerd. [verdachte] heeft zich kort daarna weer bij [medeverdachte 1] gemeld, waarna zij gezamenlijk de aanhangwagen hebben teruggebracht naar het Esso tankstation.
Op de op 5 oktober 2009 door verbalisant gestelde vraag waar de keuken 'nu' is, heeft [medeverdachte 1] geantwoord dat die zich in haar woning bevond. "[verdachte] heeft hem ergens in augustus geplaatst".
Op bevel van de officier van justitie wordt de door [medeverdachte 1] genoemde keuken op 5 oktober 2009 in haar woning in beslag genomen.
De verklaring van verdachte, inhoudende dat hij van [medeverdachte 2] slechts "een paar planken" heeft gekregen, dat die planken van [medeverdachte 2] zelf waren, dat hij de aanhangwagen die avond voor het vervoer daarvan heeft gehuurd en dat hij het overgrote deel van de bij [medeverdachte 1] geïnstalleerde keuken bij Ikea heeft gekocht, acht het hof in het licht van het vorenstaande niet geloofwaardig en wordt voorts weerlegd door het bewijs.
Dat de leverancier van de keuken niet is geconfronteerd met de inbeslaggenomen keuken in de woning van [medeverdachte 1] - waardoor volgens de raadsman niet vaststaat dat het om een en dezelfde keuken gaat - doet niet af aan het oordeel van het hof dat op grond van het dossier aannemelijk is geworden dat de inbeslaggenomen keuken de weggenomen keuken betreft en dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 22 juni 2009 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een perceel aan de [straat] heeft weggenomen een keukenblok met apparatuur, toebehorende aan [benadeelde], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van een valse sleutel.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van een keuken uit een appartementencomplex in aanbouw. De wijze waarop een en ander plaatsvond is reeds genoegzaam uiteengezet bij de overwegingen omtrent het bewijs. Het gaat hier om een woninginbraak, waarbij weliswaar geen bewoners in hun privacy zijn aangetast maar
waarbij wel op brutale wijze misbruik is gemaakt van het feit dat nog niet opgeleverde gebouwen veelal moeilijk te beveiligen zijn. Verdachte heeft daarmee ten behoeve van het gewin van zijn vriendin het eigendomsrecht van een ander geschonden en een ander schade toegebracht.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 augustus 2011, waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor strafbare feiten van diverse aard, waaronder tevens gekwalificeerde vermogens-delicten.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, zal het hof de advocaat-generaal niet volgen in zijn vordering tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet echter op de ernst van het feit alsmede verdachtes omvangrijke justitiële documentatie, waaruit een gevaar voor herhaling kan worden afgeleid, acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Uit het oogpunt van normhandhaving en vergelding zal het hof verdachte daarnaast een werkstraf opleggen van na te melden omvang.
Vordering van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij, [benadeelde], gevestigd te [vestigingsplaats], waarvoor [gemachtigde] optreedt als gemachtigde, zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering ad € 1.435,35 in eerste aanleg gedeeltelijk is toegewezen en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering is door of namens verdachte slechts in zoverre weersproken dat verdachte ontkent het ten laste gelegde te hebben begaan. Nu het feit bewezen is verklaard en de vordering het hof niet als onrechtmatig voorkomt voor zover het gaat om de post 'keukenopstelling' ad € 935,30 en uit het dossier volgt dat deze bij de medeverdachte geplaatste keuken (gedeeltelijk) is verdwenen, kan de vordering derhalve in zoverre worden toegewezen, met dien verstande dat indien dit bedrag door de mededaders geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Het hof zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu dit deel geen rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag tevens opleggen in de vorm van een schadevergoedings-maatregel.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [benadeelde], gevestigd te [vestigingsplaats], terzake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 935,39 (negenhonderdvijfendertig euro en negenendertig cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 935,39 (negenhonderd-vijfendertig euro en negenendertig cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 18 (achttien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. P.J.M. van den Bergh en mr. J. Dolfing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 5 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.