ECLI:NL:GHLEE:2011:BT7355

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002193-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in bijstandsfraudezaak wegens gebrek aan bewijs van samenwerking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 12 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte was beschuldigd van bijstandsfraude, waarbij hij samen met een medeverdachte, die een uitkering ontving, zou hebben nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken. Dit zou hebben geleid tot bevoordeling van zichzelf of de medeverdachte. De verdachte ontkende echter enige rol te hebben gespeeld in het invullen van de rechtmatigheidsformulieren en stelde dat er geen sprake was van bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachte.

Tijdens de behandeling van de zaak op 28 september 2011 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een werkstraf van 180 uren had geëist. Het hof heeft het dossier en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.M.A.W. Erven, zorgvuldig bestudeerd. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte betrokken was bij de bijstandsfraude. Er was geen bewijs dat de verdachte een rol had gespeeld bij het invullen van de rechtmatigheidsformulieren of dat hij op enige andere manier betrokken was bij de totstandkoming van het ten laste gelegde.

Op basis van deze overwegingen heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de rechtszekerheid en de waarheidsvinding, waarbij het hof benadrukte dat wettig en overtuigend bewijs voor een veroordeling ontbrak.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002193-10
Uitspraak d.d.: 12 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 september 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1969],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 september 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. H.M.A.W. Erven, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 7 januari 2004 tot en met 16 april 2007 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, in strijd met een aan [medeverdachte] bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenplicht op grond van artikel 65 van de Algemene Bijstandwet en/of artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten het recht van [medeverdachte] op een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet en/of de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader (telkens) niet gemeld dat [medeverdachte] samenwoonde met hem, verdachte;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] bijstandsfraude heeft gepleegd. Verdachte en [medeverdachte] - zijnde [medeverdachte] degene die de uitkering ontving en op wie derhalve de plicht rustte maandelijks een zogenoemd rechtmatigheidsformulier in te vullen - zouden ten onrechte niet hebben gemeld zij samenwoonden. Verdachte ontkent zich aan het ten laste gelegde schuldig te hebben gemaakt.
Voor een bewezenverklaring ter zake van medeplegen, zoals is ten laste gelegd, is vereist dat er tussen verdachten sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking. Nu uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte een rol heeft gehad bij het invullen van de rechtmatigheidsformulieren, of anderszins bij (de totstandkoming van) het ten laste gelegde betrokken is geweest, kan niet worden bewezen dat hij tezamen en in vereniging met [medeverdachte] bijstandsfraude heeft gepleegd.
Nu wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, zal verdachte van het hem ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 12 oktober 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Rietveld is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.