Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001881-09
Uitspraak d.d.: 17 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 17 juli 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1972],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 oktober 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het hem onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M.G. Doornbos, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 7 juni 2009, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend het hoofd van zijn levensgezel [slachtoffer 1] tegen een muur heeft geslagen/geduwd en/of in een (boven)arm van die [slachtoffer 1] heeft geknepen, althans een (boven)arm van die [slachtoffer 1] (hardhandig) heeft vastgegrepen/gepakt, waardoor die [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
feit 2:
hij op of omstreeks 7 juni 2009, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] tegen de borst, althans het lichaam heeft gestompt en/of geslagen, waardoor die [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Het hof is op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting - met de raadsman - van oordeel dat naast de aangifte van [slachtoffer 1] onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot bewezenverklaring te komen van wat verdachte onder 1 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Het in de aangifte gerelateerde veronderstelde uitgeoefende geweld vindt onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Zo ziet de verklaring van de zoon van aangeefster, [slachtoffer 2], niet op wat in het trapportaal heeft plaatsgevonden en zijn de zich in het strafdossier bevindende foto's waarop enige verkleuringen op de arm van aangeefster zichtbaar zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende specifiek en karakteristiek om aan te nemen dat deze het gevolg zijn van het handelen van verdachte in het trapportaal.
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Het hof is - in tegenstelling tot de raadsman - van oordeel dat voldoende wettig bewijs voorhanden is om tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde te komen.
Zo vindt de aangifte van [slachtoffer 2] steun in ander bewijsmateriaal, te weten in de verklaring van [slachtoffer 1] waaruit volgt dat op 7 juni 2009 in haar woning in [plaats] een fysieke confrontatie heeft plaatsgevonden tussen haar partner, te weten: verdachte, en haar zoon, [slachtoffer 2], waarbij het geweld van verdachte uitging en waarbij letsel ontstaan is op de borst van [slachtoffer 2] en voorts in de zich in het strafdossier bevindende foto's van de borst van aangever waarop duidelijk rood/blauwe plekken zichtbaar zijn. Op grond hiervan acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 juni 2009, te [plaats] opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] tegen de borst heeft geslagen, waardoor die [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte heeft op 7 juni 2009 de zoon van zijn partner, [slachtoffer 2], tegen de borst geslagen waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden. Verdachte heeft door aldus te handelen de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] geschonden. Hij heeft daarbij misbruik gemaakt van zijn lichamelijk overwicht alsmede van het overwicht dat hij als volwassene had op [slachtoffer 2].
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 september 2011 blijkt dat verdachte verschillende keren eerder, onder meer wegens geweldsgerelateerde delicten, is veroordeeld. Kort voor het plegen van onderhavig feit is hij nog door de politierechter veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Daaruit heeft verdachte kennelijk weinig lering getrokken. Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte geen blijk gegeven zich bewust te zijn of inzicht te hebben in het verwerpelijke van zijn handelen, als door het hof thans wordt bewezenverklaard.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter terechtzitting door hem en door zijn raadsman naar voren zijn gebracht.
Gelet op de ernst van het feit en de (specifieke) recidive van verdachte is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van een maand passend en geboden is. Voor een andere, lichtere, strafmodaliteit zoals door de raadsman is bepleit, ziet het hof geen aanleiding.
Het hof heeft geconstateerd dat er in de appelfase sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), nu niet binnen twee jaren na het instellen van het rechtsmiddel op 23 juli 2009 een eindarrest is gewezen. Gelet op de hoogte van de strafmaat, te weten een gevangenisstraf voor de duur van een maand, volstaat het hof met de vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid van het EVRM.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. G. Dam, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen, griffier,
en op 17 oktober 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Meijer-Campfens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.