ECLI:NL:GHLEE:2011:BU0161

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
17 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000474-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van partner met eerdere veroordelingen en vorderingen tot tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 17 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel, gepleegd in de periode van 22 mei 2008 tot en met 31 mei 2008. De verdachte, die eerder al was veroordeeld voor soortgelijke delicten, heeft zijn partner geslagen en weggeduwd, waardoor zij letsel heeft opgelopen. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende wettig bewijs is voor de bewezenverklaring van de mishandeling, onderbouwd door getuigenverklaringen en een letselrapportage.

De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van twee maanden geëist, maar het hof heeft, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de verbeterde relatie met de aangeefster, besloten om een gevangenisstraf van twee weken op te leggen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft het hof de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen omgezet in werkstraffen, waarbij de duur van de werkstraf is vastgesteld op 108 uren, in plaats van de eerder gevorderde 120 uren, vanwege een schending van de redelijke termijn.

Het hof heeft de verdachte niet ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander ten laste gelegd feit. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummers: 24-000474-09, 19-605163-06 (tul) en 19-830268-06 (tul)
Uitspraak d.d.: 17 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 20 februari 2009 en de van dat vonnis deeluitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 19-830268-06 en 19-605163-06, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1972],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 oktober 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De advocaat-generaal heeft voorts toewijzing gevorderd van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de door de politierechter Assen d.d. 28 november 2006 respectievelijk 6 oktober 2006 aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M.G. Doornbos, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep gericht is tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde, zal het hof verdachte daarin niet ontvankelijk verklaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
feit 1:
hij in of omstreeks de periode 22 mei 2008 tot en met 31 mei 2008 te [plaats] opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer], heeft geslagen en/of heeft weggeduwd, waarbij ze tegen een terrarium kwam te vallen, waardoor deze letsel heeft bekomen (letsel aan arm) en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is - in tegenstelling tot de raadsman - van oordeel dat voldoende wettig bewijs voorhanden is om tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde te komen.
Zo wordt de aangifte van [slachtoffer] op essentiële onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen, te weten de getuigenverklaring van haar zoon [zoon slachtoffer] waaruit volgt dat verdachte en aangeefster in de woning ruzie hadden en verdachte aangeefster op enig moment heeft geduwd, alsmede de getuigenverklaring van [getuige] dat hij aangeefster liggend in de keuken aantrof en voorts in de zich in het strafdossier bevindende letselrapportage met bijbehorende foto's, opgesteld door S.P.H. Letmaath, forensisch deskundige, waar de deskundige concludeert dat het letsel op de arm van aangeefster kan passen bij de val tegen het terrarium. Het hof acht op grond van vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks de periode 22 mei 2008 tot en met 31 mei 2008 te [plaats] opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [slachtoffer], heeft weggeduwd, waarbij ze tegen een terrarium kwam te vallen, waardoor deze letsel heeft bekomen (letsel aan arm) en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn partner. Door aldus te handelen heeft hij een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn partner en haar pijn en letsel toegebracht.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 september 2011 blijkt dat verdachte eerder wegens een geweldsgerelateerd delict is veroordeeld.
Daarnaast blijkt uit genoemd uittreksel dat het bewezen verklaarde feit is gepleegd tijdens een proeftijd verbonden aan een eerdere veroordeling. Verdachte heeft daaruit kennelijk geen lering getrokken en zich evenmin laten weerhouden door het risico van tenuitvoerlegging van de daarbij voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraffen.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter terechtzitting door hem en door zijn raadsman naar voren zijn gebracht.
Vooropgesteld dient te worden dat de ernst van het feit en de (specifieke) recidive in beginsel de oplegging van forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf - zoals door de advocaat-generaal is gevorderd - rechtvaardigen. Het hof houdt echter bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat - zoals aangeefster ter terechtzitting van het hof heeft verklaard - de relatie tussen aangeefster en verdachte thans aanmerkelijk verbeterd is, zij weer grotendeels samenleven en samen zorg dragen voor de opvoeding van hun (gezamenlijke) kinderen. Gelet hierop zal het hof volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft geconstateerd dat er in de appelfase sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), nu niet binnen twee jaren na het instellen van het rechtsmiddel op
2 februari 2009 een eindarrest is gewezen. Gelet op de hoogte van de straf volstaat het hof met de vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid van het EVRM.
Vordering tenuitvoerlegging 19-605163-06
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de Politierechter te Assen van 6 oktober 2006 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de thans aan de orde zijnde ten laste gelegde feiten. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen ter terechtzitting van het hof omtrent de huidige omstandigheden waarin verdachte en aangeefster verkeren is gebleken en zoals verwoord in de strafmotivering, acht het hof het thans niet (meer) opportuun om voormelde gevangenisstraf ten uitvoer te leggen en zal in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf in de vorm van een werkstraf gelasten.
Gelet op de geconstateerde schending van de redelijke termijn zal het hof in plaats van een werkstraf voor de duur van 120 uren die het hof voornemens was op te leggen, een werkstraf voor de duur van 108 uren opleggen.
Vordering tenuitvoerlegging 19-830268-06
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter te Assen van 28 november 2006 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt alsmede gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet is nagekomen. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen ter terechtzitting van het hof omtrent de huidige omstandigheden waarin verdachte en aangeefster verkeren is gebleken en zoals verwoord in de strafmotivering, acht het hof het thans niet (meer) opportuun om voormelde gevangenisstraf ten uitvoer te leggen en zal in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf in de vorm van een werkstraf gelasten.
Gelet echter op de geconstateerde schending van de redelijke termijn zal het hof in plaats van een werkstraf voor de duur van 120 uren die het hof voornemens was op te leggen, een werkstraf voor de duur van 108 uren opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 2 ten laste gelegde;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Assen van 6 oktober 2006, parketnummer 19-605163-06, te weten van: gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, te vervangen door een: taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 108 (honderdacht) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 54 (vierenvijftig) dagen hechtenis.
Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Assen van 28 november 2006, parketnummer 19-830268-06, te weten van: gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, te vervangen door een: taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 108 (honderdacht) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 54 (vierenvijftig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. G. Dam, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen, griffier,
en op 17 oktober 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Meijer-Campfens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.