Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000238-11
Uitspraak d.d.: 17 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 januari 2011 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 07-023191-10 en 07-166785-10, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1990],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Overijssel, HvB Karelskamp, Almelo te Almelo.
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 oktober 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot het niet ontvankelijk verklaren van verdachte in zijn hoger beroep tegen het onder parketnummer 07/166785-10 ten laste gelegde. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte ter zake het onder parketnummer 07023191-10 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. A.S. ten Doesschate, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat het hoger beroep zich enkel richt tegen het onder parketnummer 07/023191-10 ten laste gelegde.
Het hof zal verdachte - wegens gebrek aan belang - niet ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit is ingesteld tegen het onder parketnummer 07/166785-10 ten laste gelegde.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en zal opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is - voor zover aan hoger beroep onderworpen - ten laste gelegd dat:
07-023191-10:
hij op of omstreeks 3 januari 2010 in de gemeente [gemeente] opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1] (aspirant van politie IJsselland) en/of [verbalisant 2] (hoofdagent van politie IJsselland) en/of [verbalisant 3] (brigadier van politie IJsselland), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten op of aan de openbare weg de [straat] in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "motherfuckers, banaan, mariku's, mongool" , althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit. Hoewel er wettig en overtuigend bewijs is voor de uitlating "motherfuckers", had deze uitlating geen beledigende strekking, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de ten laste gelegde uitlating "motherfuckers" wettig en overtuigend bewezen kan worden. De in het betoog van de raadsvrouw naar voren gebrachte feiten en omstandigheden zijn niet van dien aard dat de uitlating "motherfuckers" onder de gegeven omstandigheden niet als beledigend moet worden opgevat. De enkele omstandigheid dat verdachte deze term bezigde als antwoord op de door de verbalisant gestelde vraag waarom hij een sneeuwbal had gegooid, is daartoe onvoldoende. Ook overigens is uit het dossier niet gebleken van dergelijke feiten en omstandigheden, zodat het verweer wordt verworpen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het in de zaak met parketnummer 07-023191-10 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 januari 2010 in de gemeente [gemeente] opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [verbalisant 1] (aspirant van politie IJsselland) en [verbalisant 2] (hoofdagent van politie IJsselland) en [verbalisant 3] (brigadier van politie IJsselland), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten op de openbare weg, de [straat], in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd het woord "motherfuckers".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft - subsidiair - betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft zij aangevoerd dat sprake is van strijd met de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 94 van de Grondwet en 10 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dan wel dat de uitlating is gedaan na een daartoe (on)bevoegd gegeven ambtelijk bevel als bedoeld in artikel 43 van het Wetboek van Strafrecht.
Het overweegt hieromtrent als volgt.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in het bijzijn van verbalisant [verbalisant 1] aan verdachte de vraag gesteld wat voor verdachte de reden was om een sneeuwbal in hun richting te gooien. Daarop heeft verdachte gereageerd met de uitlating "Omdat jullie motherfuckers zijn". Verdachte is daarop aangehouden.
Het gegeven dat verdachte door genoemde verbalisanten werd bevraagd maakt niet dat de verbalisanten elk antwoord van verdachte dienden te accepteren. Het recht van vrije meningsuiting kent immers zijn grenzen en beperkingen. In artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht is door de wetgever een dergelijke beperking gemaakt op voornoemd grondrecht. De door de raadsvrouw aangevoerde feiten en omstandigheden nopen niet tot het oordeel dat sprake is van een ontoelaatbare beperking van het recht van vrije meningsuiting. Het gegeven dat aan verdachte daartoe niet de cautie is gegeven, maakt dit niet anders. Daarbij wordt opgemerkt dat verdachte de reden voor zijn handelen op een andere - minder grievende - wijze had kunnen verwoorden. Van 'moeten zwijgen' of 'moeten liegen' zoals de raadsvrouw heeft gesteld, is derhalve geen sprake. Het verweer faalt derhalve.
Met betrekking tot het beroep op de aanwezigheid van een (on)bevoegd gegeven ambtelijk bevel, overweegt het hof dat niet is gebleken dat aan verdachte een bevel is gegeven om antwoord te geven. Het enkele feit dat geen cautie aan verdachte is gegeven, maakt niet dat verdachte verplicht was om een antwoord te geven, dan wel verplicht was om op beledigende wijze antwoord te geven. Derhalve treft ook dit verweer van de raadsvrouw geen doel.
Ook overigens is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van ambtenaren in functie door in hun tegenwoordigheid een beledigende uitlating te doen. Door zijn handelen heeft verdachte ervan blijk gegeven geen respect te hebben voor deze politiefunctionarissen en heeft hij hen in hun eer en goede naam aangetast.
Blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 18 juli 2011 is verdachte meermalen voor andersoortige strafbare feiten veroordeeld.
Het hof heeft voorts de persoonlijke omstandigheden van verdachte bij de strafoplegging betrokken. De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat er aanleiding is om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
Met de politierechter en de advocaat-generaal acht het hof een werkstraf van na te melden duur passend. Gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de documentatie van verdachte, ziet het hof geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals de raadsvrouw heeft bepleit.
Het hierna te noemen in beslag genomen voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte in de zaak met parketnummer 07-023191-10 begane feit aangetroffen. Het voorwerp behoort aan verdachte toe en zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36d, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het in de zaak met parketnummer 07-166785-10 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 07-023191-10 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 07-023191-10 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een zakje wiet.
Aldus gewezen door
mr. P.W.J. Sekeris, voorzitter,
mr. H. Heins en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse, griffier,
en op 17 oktober 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.