ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1953

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000332-07
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens verjaring van overtredingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 21 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Groningen. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte wegens verjaring van de ten laste gelegde overtredingen. De overtredingen zouden zijn gepleegd tussen 22 september 2006 en 24 oktober 2006. De verdachte en de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.

Het hof heeft vastgesteld dat er meer dan drie jaren zijn verstreken tussen de betekening van de dagvaarding in hoger beroep en de betekening van de aanzegging hoger beroep. Dit betekent dat het recht tot strafvordering voor de behandeling in hoger beroep is verjaard. De verjaringstermijn is niet gestuit of geschorst, waardoor het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaart in zijn strafvervolging.

De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzitting van 7 oktober 2011, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal. De relevante wetgeving omtrent verjaring is besproken, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de wijziging van de wetgeving met betrekking tot verjaring direct van toepassing is, maar dat reeds voltooide verjaringen geëerbiedigd dienen te worden. In dit geval was de verjaring nog niet voltooid op het moment van de wetswijziging, waardoor de nieuwe termijn van drie jaren van toepassing is.

Het hof heeft uiteindelijk het vonnis waarvan beroep vernietigd en het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000332-07
Uitspraak d.d.: 21 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Groningen van 5 februari 2007 in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 oktober 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging vanwege verjaring. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw,
mr. C. Grondsma, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De aan verdachte ten laste gelegde overtredingen zouden zijn gepleegd in de periode van
22 september 2006 (oudste feit) tot en met 24 oktober 2006 (jongste feit).
Artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht bepaalde tot
1 februari 2008 dat het recht tot strafvordering voor overtredingen vervalt door verjaring indien er twee jaren zijn verstreken. Door een wetswijziging, welke op 1 februari 2008 in werking is getreden, bepaalt voornoemd artikel nu dat het recht tot strafvordering voor overtredingen vervalt door verjaring indien er drie jaren zijn verstreken.
Uit rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat bij verandering van wetgeving met betrekking tot verjaring in strafzaken als uitgangspunt geldt dat deze verandering direct van toepassing is, met dien verstande dat een reeds voltooide verjaring wordt geëerbiedigd. De laatste daad van vervolging vóór de wijziging van de termijn, te weten de betekening aan verdachte van de aanzegging hoger beroep d.d. 4 juli 2007, heeft de verjaring ingevolge artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht gestuit. Hierdoor is een nieuwe verjaringstermijn aangevangen. Op het moment van de inwerkingtreding van voornoemde wijziging was de verjaring in deze zaak nog niet voltooid, zodat de nieuwe wetgeving van toepassing is en de verjaringstermijn van drie jaren geldt.
Het hof stelt vast dat tussen de betekening aan verdachte van de dagvaarding in hoger beroep d.d. 2 augustus 2011 en de betekening van de aanzegging hoger beroep aan verdachte d.d. 4 juli 2007 meer dan drie jaren zijn verstreken, zodat het recht tot strafvordering voor de behandeling in hoger beroep is verjaard. De verjaringstermijn is noch door een daad van vervolging gestuit, noch ingevolge artikel 73 van het Wetboek van Strafrecht geschorst, zodat het hof het openbaar ministerie in de vervolging niet-ontvankelijk zal verklaren.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Aldus gewezen door
mr. J.J. Beswerda, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 21 oktober 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J. Hielkema en mr. I.N. Koers zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.