4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Zoals volgt uit het bepaalde in artikel 17, eerste en tweede lid, en artikel 18, eerste en tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die per waardepeildatum 1 januari 2008 aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (hierna: de waarde in het economische verkeer). De met inachtneming van dit waarderingsvoorschrift bepaalde waarde leidt tot het bedrag dat gelijk is aan de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding.
4.2. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, kan de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer worden bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
4.3. Bij betwisting van de vastgestelde waarde door belanghebbende rust op de Heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de waarde naar het waardepeil van 1 januari 2008 niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per laatstgenoemde datum.
4.5. De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waarde de onder 3.3 genoemde matrix en aanvullende matrix overgelegd. De WOZ-waarde van de onroerende zaak wordt hierin naar de waardepeildatum 1 januari 2008 bepaald op € 561.000. In genoemd matrices wordt een aantal vergelijkingsobjecten vermeld. Deze zijn gelegen in Z, L en M.
4.6. Het Hof is van oordeel dat de Heffingsambtenaar met de matrices en de daarin genoemde vergelijkingsobjecten onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde bij uitspraak op bezwaar niet te hoog is vastgesteld. Dit oordeel is gebaseerd op het onder 4.7 vermelde.
4.7. De kwaliteit en de onderhoudstoestand van de onroerende zaak zijn in de matrix met uitzondering van de berging op 3 (voldoende) bepaald. Belanghebbende heeft echter onweersproken aangevoerd dat het interieur van het hoofdgebouw ernstig is beschadigd door rolstoelgebruik en dat het rieten dak van het hoofdgebouw en de aangebouwde schuur geheel of ten dele versleten is. Voorts heeft belanghebbende ten aanzien van de vergelijkingspercelen in L aangevoerd dat deze niet goed vergelijkbaar zijn omdat L een meer gewilde omgeving is dan Z. De Heffingsambtenaar heeft deze stelling onvoldoende weerlegd. Daarbij komt, dat de onroerende zaak b-straat 9 volgens de Heffingsambtenaar bij verkoop nog een agrarische bestemming had, waardoor het pand minder geschikt is als vergelijkingsobject. De onroerende zaak c-straat 56 te Z is evenmin een geschikt referentiepand, omdat daarvoor direct na de verkoop een sloopvergunning is afgegeven. De Heffingsambtenaar is derhalve niet geslaagd in de op hem rustende last de waarde van € 561.000 aannemelijk te maken.
4.8. Belanghebbende heeft met het onder 3.2 genoemde taxatierapport de door hem voorgestane waarde van € 475.000 ook niet aannemelijk gemaakt. De inhoud van het hoofdgebouw is daarin aanzienlijk te laag vastgesteld, namelijk op 1.000 m³ in plaats van 1.438 m³. Daarbij is onvoldoende inzicht gegeven hoe deze inhoud is vastgesteld. Verder heeft belanghebbende desgevraagd niet kunnen verklaren waarom in het taxatierapport bepaalde eenheidsprijzen zijn gehanteerd. De waarde voor het vergelijkingspand c-straat 56 is onjuist, omdat bij een verkoopprijs van € 350.000 op 17 december 2007 een WOZ-waarde wordt berekend van € 528.725 per waardepeildatum 1 januari 2008. Met hetgeen belanghebbende ook overigens heeft aangedragen, is hij er niet in geslaagd de door hem bepleite waarde van € 475.000 aannemelijk te maken.
4.9. Het Hof oordeelt dat nu zowel de Heffingsambtenaar als belanghebbende de door hen bepleite waarde van de onroerende zaak niet aannemelijk heeft gemaakt, dit tot gevolg heeft dat het Hof zelf, ter beslechting van het geschil en zoveel mogelijk aan de hand van de door partijen aangedragen feiten, bewijsmiddelen en argumenten, de waarde ervan in goede justitie dient te bepalen. Het Hof bepaalt deze waarde op de peildatum 1 januari 2008 op € 518.000.
Slotsom
Het hoger beroep is gegrond.