ECLI:NL:GHLEE:2011:BU5295

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-003037-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging en aanpassing van straf in belastingfraudezaak met overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 21 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen van 13 november 2009. De verdachte, die samen met een ander schuldig is bevonden aan belastingfraude door het doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. Het hof bevestigt het vonnis van de eerste rechter, maar vernietigt de opgelegde straffen en de motivering daarvan, omdat de redelijke termijn van berechting is overschreden. De verdachte is op 13 juni 2007 aangehouden en het vonnis in eerste aanleg is pas twee jaar later uitgesproken, wat resulteert in een overschrijding van vijf maanden van de redelijke termijn.

Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar behandeling bij een psychiater en haar zorgen om haar verslaafde zoon. De opgelegde straf is aangepast; de werkstraf is verlaagd van 160 naar 150 uren, en de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden blijft gehandhaafd. Het hof benadrukt dat de goede werking van het systeem voor de heffing van omzetbelasting afhankelijk is van de betrouwbaarheid van aangiften, en dat onjuiste aangiften het systeem ondermijnen. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de aard en ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen, waaronder artikelen uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het Wetboek van Strafrecht. De beslissing van het hof is een bevestiging van de noodzaak om de rechtsgang te respecteren en de rechten van de verdachte te waarborgen, vooral in het licht van de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-003037-09
Uitspraak d.d.: 21 november 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 13 november 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1960],
wonende te [woonplaats], [adres]-3.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 november 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis in eerste aanleg. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, [advocaat], naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis waarvan beroep met overneming van die gronden te worden bevestigd, behalve voor zover het betreft de aan de verdachte opgelegde straffen en de motivering daarvan.
Gezien het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep op die onderdelen worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan belastingfraude door het doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting.
De goede werking van het systeem voor de heffing van omzetbelasting staat of valt bij de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van de aangifte. Indien de aangifte niet strookt met de werkelijkheid, wordt het systeem van de heffing van omzetbelasting ondergraven.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 20 oktober 2011 is het hof gebleken dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke en andere strafbare feiten.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof op 7 november 2011 naar voren gebracht dat zij onder behandeling is bij een psychiater wegens depressieve klachten, dat zij zorgen heeft om haar verslaafde zoon en dat zij een bijstandsuitkering krijgt.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende, is het hof van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden in combinatie met een werkstraf van 160 uren voor verdachte passende sancties zijn voor de aan haar ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten. Het voorwaardelijk strafdeel strekt er mede toe om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan soortgelijke strafbare feiten schuldig te maken.
Het hof zal deze straf echter matigen, nu bij de berechting van de zaak in eerste aanleg de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens is overschreden.
Als uitgangspunt geldt dat de procedure in eerste aanleg binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, dient te zijn afgerond met een vonnis. Verdachte is op 13 juni 2007 aangehouden en in verzekering gesteld. Het vonnis van de rechtbank Groningen is uitgesproken op 13 november 2009. Er is in de procedure in eerste aanleg derhalve sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van vijf maanden. Dit in aanmerking nemende zal het hof de duur van de op te leggen werkstraf met 10 uur verminderen, zodat de uiteindelijk op te leggen werkstraf 150 in plaats van 160 uren bedraagt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 63 van de Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. G. Dam, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 21 november 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.