Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000973-11
Uitspraak d.d.: 1 december 2011
TEGENSPRAAK
Tussenarrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Leeuwarden van 3 mei 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1984],
verblijvende in P.I. Overijssel, PIV Zwolle te Zwolle.
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 november 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van feit 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair en 4 primair tot een gevangenisstraf van twaalf jaren en teruggave aan verdachte van de onder haar in beslag genomen goederen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr. B. Klunder, naar voren is gebracht.
De beslissing op het hoger beroep
Tijdens de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
Verdachte wordt verdacht van het doden van haar vier baby's, kort na hun geboorte. Zij is in het kader van een trajectconsult door F.P. Bish, psychiater, op 23 augustus 2010 bezocht. Bish heeft naar aanleiding van dit consult een rapport opgemaakt. Hij adviseert, gelet op de verregaande onduidelijkheid van het toestandsbeeld van verdachte, de ernst van de ten laste gelegde feiten en het sterke vermoeden van dieperliggende intrapsychische problematiek een klinische observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC). Verdachte heeft aan Bish aangegeven mee te willen werken aan een persoonlijkheidsonderzoek.
Verdachte is vervolgens van 3 december 2010 tot 21 januari 2011 opgenomen geweest in het PBC alwaar een onderzoek is ingesteld naar de geestvermogens van verdachte. Verdachte heeft geen medewerking verleend aan dit onderzoek. Hoewel de deskundigen in hun rapport onder meer aangeven dat er aanwijzingen zijn voor psychopathologie, hebben zij vanwege de weigering van verdachte om aan het onderzoek mee te werken geen conclusies kunnen trekken omtrent de geestvermogens van verdachte. Evenmin zijn zij in staat geweest de vragen aangaande de toerekeningsvatbaarheid en de kans op recidive te beantwoorden. De betrokken psychiater en psycholoog zijn weliswaar nog ter terechtzitting in eerste aanleg gehoord, maar dat heeft geen verdergaande inzichten omtrent de persoon van de verdachte opgeleverd.
Vermelding verdient nog het feit dat de verdachte niet eerder in haar leven gedragskundig is onderzocht.
Op 17 november 2011 is de zaak inhoudelijk ter zitting behandeld. Verdachte was aanwezig op die zitting en heeft verklaard omtrent de ten laste gelegde feiten. Desgevraagd heeft zij opnieuw verklaard niet te willen meewerken aan gedragskundig onderzoek.
De stand van zaken is derhalve als volgt.
Het hof ontbeert in verregaande mate zicht op de persoon van de verdachte. Zicht op de persoon van de verdachte is in het algemeen van belang voor een goede en adequate beoordeling van diverse aspecten van elke strafzaak zoals toerekeningsvatbaarheid, recidiverisico en strafmaat en -modaliteit. In déze zaak lijkt dit belang buitengewoon groot. De verwijten die de verdachte worden gemaakt betreffen immers gedrag dat een uitzonderlijk beroep doet op het voorstellingsvermogen en dat heel veel vragen oproept. Vragen die zich met de thans beschikbare gedragskundige rapportage nog niet of nauwelijks laten beantwoorden. Voorgaande weegt des te zwaarder gezien het feit dat het hof de laatste feitelijke instantie in het strafproces is.
Het hof is zich er terdege van bewust dat een eerdere poging om nader te worden geïnformeerd omtrent de persoon van de verdachte is afgestuit op haar weigerachtigheid daaraan mee te werken. Een weigerachtigheid overigens die de verdachte rechtens toekomt.
Dit roept de vraag op of een herhaalde poging zinvol zou kunnen zijn. Die vraag meent het hof bevestigend te moeten beantwoorden. In de eerste plaats geeft het hof zich daarbij rekenschap van het hiervoor geschetste belang van zicht op de persoon voor deze strafzaak. Daarnaast verdient opmerking dat medewerking van de verdachte niet in alle gevallen noodzakelijk is alvorens vanuit gedragskundig oogpunt te verantwoorden conclusies kunnen worden getrokken.
Het hof wil de mogelijkheden tot nadere rapportage onderzoeken. Daarbij acht het hof het noodzakelijk het onderzoekstraject zo veel als mogelijk toe te snijden op deze specifieke zaak en deze specifieke verdachte.
Teneinde te kunnen beoordelen op welke wijze het best nader onderzoek kan worden gedaan naar de persoon van de verdachte, wenst het hof hieromtrent te worden voorgelicht door een deskundige op het gebied van (klinisch) forensische psychodiagnostiek, die tevens ervaring heeft met klinisch forensisch-gedragskundige behandeling van vrouwelijke delinquenten die veroordeeld zijn voor feiten die vergelijkbaar zijn met de feiten die aan verdachte ten laste zijn gelegd. Het is het hof ambtshalve bekend dat drs. M.H. van Binsbergen, klinisch psycholoog, tot voor kort behandeldirecteur van de Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, thans aldaar werkzaam als onderzoeker, aan dit profiel voldoet.
Het hof zal de zaak daarom verwijzen naar de rechter-commissaris teneinde drs. M.H. van Binsbergen te benoemen tot gerechtelijk deskundige en opdracht te geven tot het uitbrengen van een schriftelijk advies aan het hof. Bij aanvaarding van de opdracht door de deskundige zal deze het complete strafdossier (daaronder begrepen de dvd's met daarop de opnamen van de verhoren van verdachte bij de politie) ter beschikking worden gesteld. Daarnaast dient de deskundige in de gelegenheid te worden gesteld met de verdachte in gesprek te treden.
In het geval dat door onvoorziene omstandigheden drs. Van Binsbergen de opdracht niet kan aanvaarden, dient de rechter-commissaris met inachtneming van de hiervoor vermelde specifieke vereisten een andere deskundige hiertoe aan te zoeken.
Het hof acht het van belang dat - in ieder geval - antwoord wordt verkregen op de volgende vraag:
Op welke wijze kan - gelet op al het voorgaande - het best onderzoek plaatsvinden naar de geestvermogens van de verdachte voorafgaand aan en ten tijde van de feiten waarvan zij wordt verdacht, en naar de omstandigheden waaronder die feiten telkens zouden zijn gepleegd. Tot die omstandigheden rekent het hof mede de leeftijd van de verdachte in de periode van de ten laste gelegde feiten en de fysieke en psychische toestand van de verdachte in verband met de zwangerschappen en de bevallingen. Tevens zal dit later uit te voeren onderzoek zich dienen te richten op het mogelijk gevaar van recidive en op de factoren die daarbij een rol kunnen spelen.
De te benoemen deskundige wordt tevens verzocht de praktische mogelijkheden tot uitvoering van zodanig onderzoek te exploreren en het hof daaromtrent schriftelijk voor te lichten.
Tevens verzoekt het hof de deskundige naast voorgaande alle opmerkingen te maken die haars inziens van belang zouden kunnen zijn.
De deskundige kan zich door derden laten bijstaan indien zij zulks onder meer in verband met het onderzoek naar de praktische haalbaarheid noodzakelijk acht.
Om de klemmende reden dat bedoeld onderzoek een eerdere behandeling van de zaak niet toelaat, zal het onderzoek langer dan een maand, maar niet langer dan drie maanden worden geschorst.
heropent het onderzoek ter terechtzitting, met dien verstande, dat uiterlijk binnen drie maanden na heden het onderzoek ter terechtzitting van het hof moet worden hervat;
verwijst de zaak - door tussenkomst van de advocaat-generaal - naar de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Leeuwarden ter fine als voormeld;
bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat op een nader te bepalen terechtzitting;
beveelt dat de verdachte zal worden opgeroepen tegen het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep zal worden hervat;
beveelt dat van dag en uur van die nadere terechtzitting mededeling zal worden gedaan aan de raadsvrouw.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 1 december 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.