ECLI:NL:GHLEE:2012:BV0863

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.051.055/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van een pensionhouder bij het adviseren over medisch advies voor een paard

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om de zorgplicht van een pensionhouder ten aanzien van een paard dat in zijn verzorging was. Appellante, de eigenaar van het paard Colin, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen geïntimeerde, de pensionhouder, omdat deze volgens haar tekortgeschoten was in zijn zorgplicht door geen dierenarts in te schakelen nadat een verwonding aan het rechterbeen van het paard was geconstateerd. De rechtbank Groningen had deze vordering afgewezen, waarna appellante in hoger beroep ging.

Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank. Het hof oordeelde dat de zorgplicht die op de pensionhouder rustte niet meebracht dat hij verplicht was om een dierenarts in te schakelen. Appellante had zelf twijfels over de ernst van de verwonding en had de verantwoordelijkheid om medische hulp in te schakelen. Het hof stelde vast dat de beslissing om een dierenarts te raadplegen op de weg van appellante lag, vooral omdat zij geen paardenkenner was en de pensionhouder haar had afgeraden om een dierenarts te bellen.

De schade die appellante claimde, was niet voldoende onderbouwd. Het hof concludeerde dat er geen bewijs was dat de vertraging in het inschakelen van een dierenarts had geleid tot hogere kosten of schade. De grieven van appellante faalden, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij appellante werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 10 januari 2012
Zaaknummer 200.051.055/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging,
advocaat: mr. E.Tj. van Dalen, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. S.A. Wensing, kantoorhoudende te Roden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnissen uitgesproken op 17 december 2008 en 14 oktober 2009 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 24 november 2009 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis van 14 oktober 2009 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 15 december 2009.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het op 14 oktober 2009 door de Rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, tussen partijen gewezen vonnis te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellante te betalen een bedrag van € 4.323,50 op de gronden voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der inleidende dagvaarding tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"dat het hof zal bekrachtigen het tussen partijen gewezen vonnis d.d. 14 oktober 2009 van de rechtbank te Groningen, sector kanton, met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het in deze te wijzen arrest en te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de termijn voor voldoening, alsmede voor nakosten met een bedrag van 205,00 euro dan wel, indien betekening van dit arrest plaatsvindt op 273,00 euro."
Ten slotte heeft [appellante] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. De door de rechtbank vastgestelde feiten staan tussen partijen niet ter discussie. Daarmee staat ook in hoger beroep het volgende vast.
1.1. [geïntimeerde] exploiteert in [woonplaats] een paardenstal en houdt zich ook bezig met de africhting van paarden. [appellante] is eigenaar van het paard Colin. Dit paard was voor [appellante] niet goed handelbaar. Op haar verzoek heeft [geïntimeerde] op 24 mei 2008 het paard bij een andere manegehouder opgehaald en meegenomen naar zijn stal in [woonplaats]. Naast gebruik van de pensionstalling is tussen partijen mondeling overeengekomen dat [geïntimeerde] het paard zou trainen om het voor [appellante] beter hanteerbaar te maken.
Het geschil
2. In eerste aanleg heeft [appellante] aangevoerd dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de op hem rustende zorgplicht door niet een dierenarts in te schakelen nadat was geconstateerd dat Colin aan het rechterbeen was gewond. De rechtbank heeft die vordering afgewezen. In dit hoger beroep zijn twee algemeen geformuleerde grieven aangevoerd. De toelichting op de eerste grief bevat overwegend instemmend commentaar op het bestreden vonnis. De klacht die er wel in valt te lezen, bevat een nieuw verwijt aan [geïntimeerde], te weten dat hij in zijn zorgplicht is tekortgeschoten door [appellante] mee te delen dat het niet nodig was een dierenarts in te schakelen (grieven onder 45). Ter onderbouwing voert [appellante] het volgende aan.
3. Partijen waren overeengekomen dat [geïntimeerde] Colin in zijn stal zou onderbrengen en dit paard zou trainen. In het kader van de zorgplicht die op grond van deze overeenkomst op hem rustte, mocht van hem worden verwacht dat hij serieus zou kijken naar wonden aan dit onder zijn zorg vallende paard, en dat hij de eigenaar daaromtrent correcte adviezen zou geven. Iedere wond op het been van een paard levert een acute noodsituatie op, waarbij onmiddellijke inschakeling van een dierenarts vereist is. Ook in dit geval was medisch ingrijpen dringend noodzakelijk. In strijd met de op hem rustende zorgplicht heeft [geïntimeerde] - ondanks aanhoudende twijfel bij [appellante], die zelf geen paardenkenner is - haar afgeraden om een dierenarts in te schakelen omdat een medische ingreep de training in de weg zou staan. [geïntimeerde] heeft daarbij de onjuiste mededeling aan [appellante] gedaan dat de wond vanzelf zou genezen.
4. Deze nadere onderbouwing kan naar het oordeel van het hof niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. [appellante] voert aan dat zij zich in toenemende mate zorgen maakte om de wond aan het been van haar paard. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat onder die omstandigheden de beslissing om een dierenarts in consult te roepen op haar weg ligt. Indien de training van het paard daardoor wordt verstoord, is dat een consequentie die zij in haar keuze zal moeten betrekken. Het stond [appellante] uiteraard vrij om over de noodzaak van medisch ingrijpen advies in te winnen bij niet-medici die ervaren zijn in het houden en onderhouden van paarden, zoals [geïntimeerde]. Het enkele feit echter, dat zij met hem een overeenkomst had gesloten die strekte tot het onderbrengen en trainen van haar paard, brengt niet mee dat op hem de zorgplicht is komen te rusten waarop [appellante] zich beroept. Ook anderszins is die zorgplicht niet onderbouwd.
5. De schade is evenmin voldoende onderbouwd. Uit de stellingen van [appellante] valt op te maken dat zij [geïntimeerde] begin juni 2008 (na terugkomst van vakantie) voor het eerst om advies heeft gevraagd en dat zij op 25 juni 2008 besloot het paard door een dierenarts te laten onderzoeken. De operatie vond plaats op 19 augustus 2008. Uitgaande van de stellingen van [appellante] is dus over een periode van in totaal ongeveer zeven weken sprake geweest van een verwijtbare vertraging van ongeveer drie weken. Niet staat vast (het is betwist en is er geen bewijs van aangeboden) dat aan het begin van deze periode alleen nog sprake was van een kleine snee die tegen geringe kosten te behandelen zou zijn geweest. Tegen die achtergrond ontbreekt een afdoende onderbouwing van de stelling dat [appellante] geen (of minder) kosten zou hebben gemaakt indien deze vertraging niet zou zijn opgetreden. Bij dit alles is niet van belang of het paard onbruikbaar zou zijn geworden als de ontaarding verder zou zijn gegroeid en de wond niet goed had kunnen genezen (conclusie van repliek onder 23). Een dergelijke ontaarding heeft zich immers juist niet voorgedaan.
6. Omdat de grieven falen, komt het hof niet toe aan de door [appellante] aangeboden bewijslevering.
De slotsom.
7. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (tariefgroep 1, 1 punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van 14 oktober 2009 waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op
- € 282,00 voor verschotten,
- € 632,00 voor geliquideerd salaris voor de advocaat,
- € 131,00 voor nasalaris van de advocaat,
- te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 14 dagen na betekening van deze uitspraak tot de dag der algehele voldoening.
- € 68,00 voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de termijn voor voldoening;
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, W. Breemhaar en K.M. Makkinga, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 januari 2012 in het bijzijn van de griffier.