ECLI:NL:GHLEE:2012:BV1111

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.090.861-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om DNA-onderzoek in alimentatiezaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 10 januari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de alimentatie voor een minderjarige. De man, appellant, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de alimentatie voor de minderjarige was vastgesteld op € 355,- per maand. De man betwistte de verwekking van het kind en verzocht om een DNA-onderzoek om zijn biologische vaderschap vast te stellen. De vrouw, geïntimeerde, heeft deze stelling van de man niet weersproken en is niet verschenen tijdens de zitting.

Het hof overwoog dat op grond van artikel 1:394 BW de verwekker van een kind verplicht is tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding. Aangezien de vrouw niet heeft aangetoond dat de man de verwekker is, concludeerde het hof dat de man niet als zodanig kan worden aangemerkt. Hierdoor kwam het hof niet toe aan het verzoek van de man om een DNA-onderzoek te bevelen. Het hof wees het verzoek van de vrouw af en vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in alimentatiezaken en de verplichtingen van ouders ten aanzien van hun kinderen. Het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ondanks mogelijke verdere rechtsmiddelen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 10 januari 2012
Zaaknummer 200.090.861
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.M.E. Schreinemacher, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
voorheen advocaat: mr. A.P. Hendriks, kantoorhoudende te Amsterdam.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 4 april 2011 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind] (hierna: [kind]), geboren [in 2003], met ingang van 28 januari 2011 bepaald op € 355,- per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 1 juli 2011, heeft de man hoger beroep ingesteld van voornoemde beschikking bij het gerechtshof Arnhem. Bij beschikking van 12 juli 2011 heeft het gerechtshof Arnhem zich relatief onbevoegd verklaard om van de zaak kennis te nemen en de zaak in de stand waarin hij zich bevindt verwezen naar het gerechtshof Leeuwarden.
Bij voormeld beroepschrift heeft de man verzocht de beschikking van 4 april 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat het bedrag dat door de man aan alimentatie voor [kind] dient te worden betaald op nihil wordt gesteld, althans op zodanig bedrag wordt bepaald als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vrouw niet binnen de gestelde termijn een verweerschrift ingediend. Bij faxbericht, ingekomen op 5 september 2011, van mr. Hendriks is namens de vrouw verzocht om verlenging van de verweertermijn. Het hof heeft dat verzoek afgewezen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een faxbericht van 24 november 2011 van mr. Hendriks waarin hij verklaard dat hij zich heeft ontrokken als advocaat van de vrouw.
Ter zitting van 1 december 2011 is de zaak behandeld. Verschenen is de man, bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw is - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. De man en de vrouw hebben vanaf 2002 een affectieve relatie gehad. Zij hebben van 2003 tot 2004 samengewoond. In het voorjaar van 2007 hebben zij hun relatie beëindigd.
2. [kind] is op 23 juli 2003 uit de vrouw geboren. De man heeft [kind] niet erkend.
3. Bij inleidend verzoekschrift van 14 juli 2010, ingekomen bij de rechtbank op 28 januari 2011, heeft de vrouw de rechtbank verzocht de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 juli 2007 te bepalen op € 355,- per maand.
4. De man heeft geen verweer gevoerd tegen toewijzing van het verzoek.
5. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de man richt zich tegen deze beslissing.
De overwegingen
6. Op grond van artikel 1:394 BW is de verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft, als ware hij ouder verplicht tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind dan wel, na het bereiken van de meerderjarigheid van het kind, tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie overeenkomstig de artikelen 1:395a en 1:395b BW.
7. De man heeft gesteld dat hij het vermoeden heeft dat hij niet de verwekker is van [kind]. De man heeft van de vrouw vernomen dat zij ten tijde van de verwekking ook nog met een andere man gemeenschap heeft gehad. Daarnaast zou de vrouw volgens de man ten tijde van de verwekking als prostituee hebben gewerkt. De man ziet niet veel gelijkenis tussen hem en [kind] en heeft dan ook gerede twijfel om aan te nemen dat hij haar verwekker is. De man is van mening dat de vraag over het al dan niet betalen van alimentatie eerst aan de orde is wanneer door middel van een DNA-onderzoek wordt vastgesteld dat hij de biologische vader is.
8. Het hof is van oordeel dat de man voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat onzeker is of hij de verwekker van [kind] is. De vrouw, die niet ter zitting aanwezig is geweest, heeft deze stelling van de man onweersproken gelaten, terwijl het op haar weg had gelegen om aannemelijk te maken dat de man van wie de vrouw stelt dat hij de verwekker van haar kind is, de verwekker van het kind kan zijn. Nu de vrouw dit heeft nagelaten zal het hof ervan uitgaan dat de man niet de verwekker van [kind] is. Dientengevolge komt het hof niet toe aan het bevelen van een DNA-onderzoek, zoals door de man is verzocht. Nu de man niet als verwekker van [kind] moet worden aangemerkt, rust op hem geen verplichting tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] als bedoeld in art. 1:394 BW.
9. Gelet op het vorenstaande zal het hof het inleidend verzoek van de vrouw afwijzen.
Slotsom
10. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
wijst het inleidend verzoek van de vrouw af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, G.M. van der Meer en K.R. Kuiken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 januari 2012 in bijzijn van de griffier.