ECLI:NL:GHLEE:2012:BV1424

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.091.447/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over een minderjarige in het kader van een geschil tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 12 januari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [kind 1]. De moeder, die in eerste aanleg door de rechtbank Leeuwarden was ontheven van het gezag, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder verzocht om de ontheffing van het gezag, omdat de moeder ongeschikt en onmachtig zou zijn om de zorg voor [kind 1] te dragen. De rechtbank had dit verzoek toegewezen en de moeder was het hier niet mee eens.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof heeft vastgesteld dat [kind 1] sinds 14 juli 2004 onder toezicht staat en sinds januari 2006 uithuis geplaatst is. De moeder heeft in het verleden niet de benodigde opvoedingsvaardigheden getoond die vereist zijn voor de zorg van [kind 1], die kampt met een verstandelijke beperking en andere emotionele problemen. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om de zorg voor [kind 1] adequaat te vervullen en dat de ontheffing van het gezag in het belang van het kind noodzakelijk is.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de overweging dat het belang van [kind 1] bij stabiliteit en duidelijkheid in haar opvoedingssituatie voorop staat. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de moeder werd ontheven van het gezag. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke toekomstperspectief voor [kind 1] en de risico's die verbonden zijn aan de voortdurende onduidelijkheid over haar verblijfplaats en de rol van de moeder in haar leven. Het hof heeft de belangen van de moeder afgewogen tegen de belangen van [kind 1] en heeft geoordeeld dat de risico's voor de ontwikkeling van [kind 1] zwaarder wegen dan de belangen van de moeder.

Uitspraak

Beschikking d.d. 12 januari 2012
Zaaknummer 200.091.447
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Schütz, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Friesland en Flevoland,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
Belanghebbenden:
1. [de vader],
wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen: de vader,
2. Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 29 juni 2011 heeft de rechtbank Leeuwarden het verzoek van de raad om de moeder te ontheffen van het gezag over de minderjarige [kind 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [kind 1]), toegewezen en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft BJZ benoemd tot voogd over [kind 1].
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 27 juli 2011, heeft de moeder verzocht de beschikking van 29 juni 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek alsnog af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 5 augustus 2011, heeft de raad het verzoek bestreden en het hof verzocht het beroep tegen de beschikking van 29 juni 2011 af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder:
- een brief, met bijlagen, van 26 september 2011 van mr. Schütz;
- een brief, met bijlagen, van 12 oktober 2011 van BJZ;
- een brief, met bijlage, van 7 november 2011 van BJZ.
Ter zitting van 1 december 2011 is de zaak behandeld. Verschenen is de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is verschenen mevrouw [A]. Als belanghebbenden zijn namens BJZ verschenen mevrouw [B] en mevrouw mr. [C]. De vader is - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen. BJZ heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de - inmiddels verbroken - relatie tussen de moeder en de vader is [kind 1] geboren. De moeder was tot de beschikking waarvan beroep belast met het gezag over [kind 1].
2. [kind 1] staat vanaf 14 juli 2004 onder toezicht. Vanaf januari 2006 is zij - na een eerdere korte plaatsing - uithuis geplaatst met een machtiging van de kinder-rechter. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn sindsdien verlengd en hebben geduurd tot 29 juni 2011, de datum van de bestreden beschikking. [kind 1] verbleef sinds 20 januari 2010 in behandelgroep Domino van Talant. Vanaf medio november 2011 verblijft zij in een woongroep van Talant.
3. Bij verzoekschrift d.d. 9 februari 2011 heeft de raad verzocht om bij beschikking
- uitvoerbaar bij voorraad - de moeder (eventueel gedwongen) te ontheffen van het gezag over [kind 1] en BJZ te benoemen tot voogd over [kind 1].
4. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de kinderrechter beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". De moeder is het niet eens met de beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De overwegingen
5. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266 BW kan een ouder worden ontheven van het gezag over zijn kind op de grond dat de ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Op grond van het bepaalde in artikel 1:268 lid 1 BW kan een ontheffing niet worden uitgesproken indien de ouder zich tegen de ontheffing verzet. Deze regel lijdt slechts uitzondering indien er sprake is van een van de situaties als bedoeld in lid 2 onder a tot en met d van dit artikel.
6. Op grond van artikel 1:268 lid 2 onder a BW kan een ontheffing ondanks verzet van de ouder worden uitgesproken indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door ongeschiktheid of onmacht van de ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
7. De ondertoezichtstelling van [kind 1] is ruim zeven jaar geleden uitgesproken en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] is vijf jaar geleden uitgesproken. Nadien zijn deze maatregelen steeds verlengd. De maatregelen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn in beginsel van tijdelijke aard, kunnen niet van jaar tot jaar maar worden verlengd en zijn erop gericht om het kind uiteindelijk weer bij de ouder(s) terug te plaatsen. De jaarlijkse verlengingen zijn bedoeld om de termijn te overbruggen die nodig is om de ouder(s) de gelegenheid te geven zich zo te ontwikkelen dat deze het gezag weer zelf kan/kunnen uitoefenen.
8. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de moeder ongeschikt en onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [kind 1] te vervullen. Bij [kind 1] is sprake van een verstandelijke beperking, een achterstand op sociaal-emotioneel gebied en een reactieve hechtingsstoornis in combinatie met kenmerken van ADHD, welke problematiek specifieke opvoedingsvaardigheden van een opvoeder vragen. [kind 1] verbleef vanwege deze problematiek tot voor kort in een behandelinstelling. Thans verblijft [kind 1] in een woongroep. Uit het rapport van de raad d.d. 7 februari 2011 blijkt dat de moeder niet over de specifieke opvoedings-vaardigheden beschikt die nodig zijn in het licht van de problematiek van [kind 1]. De moeder gaat door haar eigen persoonlijke problematiek en het beperkte inzicht in de problematiek van [kind 1], voorbij aan de belangen van [kind 1].
9. Voorts is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de ondertoezicht-stelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden. Uit de evaluatie van de ondertoezichtstelling d.d. 11 mei 2011 blijkt dat ook tijdens de ondertoezichtstelling er nog problemen zijn geweest en dat de moeder onmachtig is gebleven [kind 1] de opvoedingssituatie te bieden die zij nodig heeft. De moeder erkent niet de cognitieve beperking van [kind 1]. Hierdoor is volgens BJZ het bijna niet mogelijk om overleg te voeren met de moeder over beslissingen die genomen moeten worden in het belang van [kind 1]. De problematiek van de moeder maakt dat de verwachting is dat in de toekomst geen verandering wordt verwacht. Er is derhalve geen perspectief op terug-plaatsing van [kind 1] bij haar moeder. De gezinsvoogd heeft ook verklaard dat er gezien de psychische problematiek van de moeder en de problematiek van [kind 1] nooit gedacht of gewerkt is aan een thuisplaatsing. Gelet hierop is het hof van oordeel dat aan de in artikel 1:268 lid 2 aanhef en onder a BW genoemde criteria in beginsel is voldaan.
10. De vraag is of de ontheffing noodzakelijk is in het belang van [kind 1]. De moeder stelt dat zij duurzaam bereid is [kind 1] op te laten groeien in een instelling. Het hof is van oordeel dat deze bereidheid onvoldoende uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken. De moeder heeft in haar beroepschrift gesteld dat het voor [kind 1] duidelijk is wat haar toekomstperspectief is. In het rapport van de raad d.d. 7 februari 2011 wordt echter vermeld dat de moeder aan [kind 1] vertelt dat zij binnenkort uit Domino geplaatst wordt. Ook blijkt uit het rapport van de raad dat [kind 1] moeite heeft met de houding van de moeder tijdens de contacten. Tijdens de contacten heeft de moeder ook moeite haar aandacht op [kind 1] te richten. De moeder biedt [kind 1] volgens de raad geen veiligheid en kan afstandelijk zijn. Ook heeft de moeder de neiging om alle geboden hulpverlening af te houden. Hierdoor verloopt de hulpverlening moeizaam. Ter zitting in hoger beroep is het hof ook niet overtuigd geraakt van de duurzame bereidheid van de moeder. Zo heeft de moeder verklaard dat zij niet verwacht dat [kind 1] voor haar 18e jaar teruggeplaatst zal worden, maar zij wil deze mogelijkheid wel openhouden. Ook heeft de moeder verklaard dat [kind 1] regelmatig vraagt wanneer zij weer bij haar moeder mag wonen. Het is voor [kind 1] op dit moment derhalve niet duidelijk dat haar toekomstperspectief niet bij de moeder ligt. Gelet hierop is het hof van oordeel dat het in het belang van [kind 1] is dat voor haar permanent duidelijk is dat zij tot haar 18e jaar niet bij haar moeder kan wonen.
11. Ten overvloede merkt het hof op dat ook wanneer aangenomen zou zijn dat de moeder wel duurzaam bereid zou zijn [kind 1] in de instelling te laten opgroeien, het alsnog in het belang van [kind 1] is dat de moeder uit het gezag wordt ontheven.
12. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad - waaronder HR 11 juni 2010 (LJN: BM0891), HR 4 april 2008 (LJN: BC2733) en HR 4 april 2008 (LJN: BC5726) - komt naar voren dat de duurzame bereidheid van de ouder ten aanzien van het opvoedingsperspectief elders, in de beoordeling dient te worden betrokken maar niet (zonder meer) in de weg staat aan gedwongen ontheffing. Daarbij speelt het belang van de minderjarige op stabiliteit en duidelijkheid een grote rol. Dit belang geldt zowel voor minderjarigen die in pleeggezinnen opgroeien als minderjarigen die in een (behandel)instelling verblijven.
13. In het algemeen is het in het belang van het kind dat er duidelijkheid bestaat over zijn toekomstperspectief. Het hof is van oordeel dat ook als aangenomen zou worden dat de moeder duurzaam bereid is [kind 1] elders te laten opgroeien, er alsnog onduidelijkheid bestaat over het perspectief van [kind 1]. Bij voortzetting van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing wordt het verblijf van [kind 1] jaarlijks ter discussie gesteld en zal [kind 1] gelet op haar leeftijd jaarlijks in de rechterlijke procedures worden betrokken. Hierdoor zal zeer waarschijnlijk sprake zijn van terugkerende onrust en spanning bij [kind 1] en zal er een risico blijven dat de ontwikkeling van [kind 1] wordt verstoord door de nog altijd openstaande mogelijkheid van terugplaatsing bij de moeder.
Het hof is derhalve van oordeel dat het belang van [kind 1] bij stabiliteit en duidelijkheid over haar opvoedingsituatie ligt in haar belang bij een ongestoorde ontwikkeling in de instelling waar zij thans verblijft.
14. Het hof is dan ook van oordeel dat terwijl nu duidelijk is dat er voor [kind 1] geen perspectief meer is op terugkeer naar de moeder, het voortdurend verlengen van de maatregelen ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet in het belang zijn van [kind 1]. [kind 1] heeft recht op bijzondere bescherming waaronder dient te worden verstaan duidelijkheid over de rol die haar moeder in haar leven kan innemen. Door die duidelijkheid wordt ook voorkomen dat het contact met haar moeder onnodig belast wordt.
15. De voornoemde risico's voor verstoring van de ontwikkeling van [kind 1] en voor onrust en spanning bij [kind 1] wegen zwaarder dan de belangen van de moeder om het gezag over [kind 1] te houden.
16. Voor zover de moeder heeft gesteld dat de rechtbank niet heeft gemotiveerd op grond van welke feiten zij van oordeel is dat de situatie waarin [kind 1] zich bevindt voor haar onduidelijk en verwarrend is, merkt het hof op dat niet vereist is dat de onduidelijkheid of onrust bij [kind 1] concreet of op dit moment aan de orde is. Voldoende is het aanwezig zijn van risico's van verstoring in de ontwikkeling van [kind 1] als gevolg van de hierboven genoemde onduidelijkheid over de rol van de moeder in het leven van [kind 1].
Slotsom
17. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, voorzitter, J.G. Idsardi en K.R. Kuiken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 12 januari 2012 in bijzijn van de griffier.