ECLI:NL:GHLEE:2012:BV3351

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000698-11
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en cocaïne-export met geweldsdelicten in Groningen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 9 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte werd veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie met het oogmerk het plegen van voetbalgerelateerde geweldsmisdrijven en Opiumwetdelicten. De feiten beslaan de periode van 1 december 2008 tot en met januari 2011, waarin de verdachte samen met anderen betrokken was bij geweldsdelicten en de export van cocaïne naar Engeland. De verdachte werd ook veroordeeld voor het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid wapens en munitie. Het hof sprak de verdachte vrij van de tenlasteleggingen van cocaïneverkoop en afpersing, maar oordeelde dat er voldoende bewijs was voor zijn deelname aan de criminele organisatie en de betrokkenheid bij de cocaïne-export. De verdachte ontving een gevangenisstraf van drie jaar. Het hof overwoog dat de organisatie een ernstige inbreuk op de openbare orde maakte en dat het ongecontroleerde bezit van wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid met zich meebracht. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van criminele organisaties op de samenleving.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000698-11
Uitspraak d.d.: 9 februari 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 30 maart 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1971],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 januari 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof overeenkomstig de rechtbank zal beslissen ten aanzien van de in beslag genomen goederen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. D.C. Keuning, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na nadere omschrijving en wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met januari 2011 in het arrondissement Groningen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband, bestaande uit verdachte en/of
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of
[medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het door geweld of bedreiging met geweld personen dwingen tot de afgifte van goederen en/of
- openlijke geweldpleging tegen personen en/of goederen, al dan niet in relatie tot voetbalwedstrijden, en/of
- mishandeling en/of
- bedreiging met zware mishandeling en/of met een misdrijf tegen het leven gericht en/of
- het dragen/voorhanden hebben van wapens en/of munitie van categorie I, II en III zoals bedoeld in de Wet wapens en munitie en/of
- het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- het opzettelijk verkopen, bewerken, verwerken, vervoeren, afleveren, bereiden, verstrekken en/of voorhanden hebben van cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2 primair:
hij in of omstreeks de periode van 21 april 2010 tot en met 26 mei 2010 in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of diens mededader(s) tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk
- op 21 april 2010 een hoeveelheid van (ongeveer) 500 gram cocaïne met bestemming naar het buitenland, te weten Engeland, aan een persoon ten vervoer aangeboden en/of
- op 26 mei 2010 een hoeveelheid van (ongeveer) 1.000 gram cocaïne met bestemming naar het buitenland, te weten Engeland, aan een persoon ten vervoer aangeboden;
feit 2 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 21 april 2010 tot en met 26 mei 2010 in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan een persoon, in het proces-verbaal [nummer] bekend/genoemd als A-1900, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten:
- op 21 april 2010 een hoeveelheid van (ongeveer) 500 gram cocaïne en/of
- op 26 mei 2010 een hoeveelheid van (ongeveer) 1.000 gram cocaïne;
feit 3:
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2008 tot en met 26 mei 2010 in de gemeente [gemeente] in/vanuit café [café], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 4:
hij in of omstreeks de periode van 24 tot en met 31 januari 2010 in het arrondissement Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1], althans een of meer ander(en) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (2500 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 1], althans aan een of meer ander(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of diens mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging, althans alleen,
- die [slachtoffer 1] en/of die ander(en) heeft/hebben laten weten dat die [slachtoffer 1] en/of die ander(en) een schadevergoeding moet(en) betalen waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) heeft/hebben gezegd dat verdachte en/of zijn mededader(s) liever een schadevergoeding heeft/hebben dan dat hij/zij die gasten moet(en) liquideren en/of dat er een tweede ronde of geld moet komen en/of dat die [slachtoffer 1] wat klappen d'r overheen moet hebben en/of dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] een keer wil(len) aanpakken en/of doodschieten en/of ze allemaal zal/zullen pakken, als ze niet betalen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- door zijn/hun optreden bij die [slachtoffer 1], althans die ander(en), de vrees heeft/hebben opgewekt dat geweld zou worden gebruikt indien die [slachtoffer 1], althans die ander(en) niet zou(den) ingaan op de wens van verdachte en/of zijn mededader(s);
feit 5:
hij op of omstreeks 26 mei 2010 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie I, onder 3, voorhanden heeft gehad, te weten:
- 3 ploertendoders in perceel [adres] en/of
- 1 boksbeugel in perceel [adres] en/of
- 2 ploertendoders in perceel [adres];
feit 6:
hij op of omstreeks 26 mei 2010 in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie II en/of III, en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad, te weten:
in perceel [adres] te [woonplaats]:
- 2 stroomstootwapens (categorie II, onder 5) en/of
- 1 bus pepperspray (categorie II, onder 6) en/of
in perceel [adres]:
- een dubbelloops hagelgeweer, merk Anschutz-Miroku (vuurwapen, categorie II, onder 3) en/of
- een semiautomatisch pistool, merk Walther (vuurwapen, categorie III, onder 1) en/of
- 27 centraalvuur hagelpatronen (munitie categorie III) en/of
- 52 randvuur kogelpatronen (munitie categorie III) en/of
- 3 busjes pepperspray (categorie II, onder 6) en/of
- 1 busje CS-gas (categorie II, onder 6) en/of
in een personenauto, merk Opel Omega:
- 1 busje pepperspray (categorie II, onder 6).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de rol die verdachte speelde in de vermeende afpersing van dien aard was dat hij daarmee (alleen dan wel samen met een ander) het ten laste gelegde misdrijf beging. Voorts zijn er geen wettige en overtuigende bewijsmiddelen waaruit blijkt dat er daadwerkelijk een betaling heeft plaatsgevonden. Gelet hierop dient verdachte van het onder 4 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs feit 1
Aan verdachte is onder 1 ten laste gelegde dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting als verweer aangevoerd dat er geen sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, nu er geen groepering met een gemeenschappelijke doelstelling en regels bestond. Verdachte was voorts geen lid van de [naam groep], afficheerde zich niet op die wijze en heeft geen aandeel gehad in de beoogde gedragingen van de criminele organisatie, dan wel die gedragingen ondersteund, aldus de raadsman. Verdachte heeft volgens de raadsman zelfs getracht geweld tegen te gaan op het moment dat hij op 23 januari 2010 op zoek ging naar de supporters van FC Twente in [plaats]. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de uitvoer van cocaïne niet kan worden gezien als een gemeenschappelijk doel van de veronderstelde criminele organisatie, nu dat een onderneming betrof van individuen. Verdachte was volgens de raadsman slechts een kroegbaas en het was toeval dat de drugstransacties en de ontmoetingen van de [naam groep] plaatsvonden in het café van verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor het aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht deelnemen in de zin van die bepaling is vereist dat er sprake is van een organisatie en voorts dat een betrokkene een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.1 Voor deelname aan de criminele organisatie is niet vereist dat een betrokkene deelneemt aan de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht.2 Evenmin is vereist dat een betrokkene samenwerkt of bekend is met alle personen die deel uitmaken van een organisatie.3 Voorts moet er, voordat gesproken kan worden van een organisatie, een samenwerkingsverband bestaan met een zekere duurzaamheid en structuur tussen een betrokkene en ten minste één andere persoon.4 Een zekere bestendigheid is vereist, maar het gaat niet zover dat vereist is dat de samenstelling van het samenwerkingsverband telkens dezelfde is.5 Het oogmerk van de criminele organisatie dient gericht te zijn op het plegen van misdrijven. Als bewijs voor het bestaan van het oogmerk van de organisatie kunnen (mede) dienen de misdrijven die zijn gepleegd en het duurzaam en/of gestructureerde karakter van de samenwerking.6 Ten aanzien van de rol van een betrokkene geldt voorts dat een betrokkene in zijn algemeenheid moet weten, in de zin van onvoorwaardelijke opzet, dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Een betrokkene hoeft echter niet enige vorm van opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven.7
Het hof gaat bij de beoordeling van de vraag of er in casu sprake was van een criminele organisatie en van de vraag of verdachte daaraan deelnam, uit van de volgende feiten.
De Noordelijke Recherche Eenheid heeft van september 2009 tot en met oktober 2010 onderzoek gedaan naar een groep personen in het arrondissement Groningen rondom [medeverdachte 1], die verdacht werden van het plegen van (voetbalgerelateerde) geweldsdelicten en Opiumwetdelicten. Een van de personen die uit dit onderzoek naar voren kwam, is verdachte. Verdachte was uitbater van café [café] in [plaats].
[medeverdachte 1] was de leider van een groep die zichzelf de [naam groep] noemde. De benaming 'firm' is ontleend aan die van Engelse groeperingen van hooligans, alle gerelateerd aan een specifieke voetbalclub. Het is een algemeen bekend feit dat deze firms beogen met elkaar gewelddadige confrontaties aan te gaan wanneer hun clubs tegen elkaar spelen en soms ook bij andere gelegenheden. [medeverdachte 1] had de firm van West Ham United als grote voorbeeld. Hij is alleen of met andere leden van zijn [naam groep] vaker in Engeland geweest om met de firm van West Ham United mee te rellen. De leden van de [naam groep] waren supporter van voetbalclub FC Groningen.
[getuige 1] - naar eigen zeggen een ex-lid van de [naam groep] - heeft bij de politie verklaard dat de [naam groep] een vriendengroep van "casuals" was. Casuals zijn hooligans, aldus [getuige 1]. [getuige 1] noemde [medeverdachte 1] als een van de toonaangevende personen binnen de [naam groep] en verklaarde dat van [medeverdachte 1] altijd een bepaalde dreiging uitging en dat [medeverdachte 1] tot het uiterste kon gaan. [getuige 1] heeft voorts verklaard dat er sprake was van een hiërarchie binnen de groep en dat er vaste bijeenkomsten waren, de zogenoemde "casual fridays". Dan werd van de leden verwacht dat ze "casual" gekleed kwamen. De leden hadden petjes waar "[naam]" opstond en ze droegen kleding van merken die binnen het hooliganisme belangrijk waren, aldus [getuige 1].8 Ook uit de verklaring van de Engelse pseudokoper A-1794, die om veiligheidsredenen alleen onder een codenaam in het dossier voorkomt, blijkt dat [medeverdachte 1] zich presenteerde als de leider van de Groninger 'crew' en een aantal jongens, waaronder medeverdachte [medeverdachte 5], voorstelde als leden van zijn 'crew'.9 Uit de tapverslagen in het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] actief en veelvuldig telefonisch in contact stond met personen in de [naam groep] en dat een van de vaste ontmoetingsplaatsen het café [café] was. Uit sms-contacten op 28 februari 2010 tussen [medeverdachte 1] en verdachte blijkt dat [medeverdachte 1] een hechte groep, een 'proper firm', voor ogen stond en zijn best deed om een goede en sterke groep op de been te brengen. Verdachte reageerde op [medeverdachte 1] door hem te sms'en: "We gaan het nog uitbreiden de groep", waarop [medeverdachte 1] reageert met: "Natuurlijk! Hechte goede groep... Komt allemaal goed! Proper firm! (...) Zie je morgen myn vriend".10
De [naam groep] is de vlag waaronder en het kader waarbinnen een groepering onder leiding van [medeverdachte 1] opereerde. Het is deze groepering die naar het oordeel van het hof als een criminele organisatie kan worden aangemerkt. Verdachte behoorde tot die groepering.
Uit het dossier blijkt niet van gewelddadige confrontaties met supporters van andere voetbalclubs binnen het tijdsbestek van het onderzoek. Wel komt het oogmerk daarop pregnant naar voren als op 23 januari 2010, de vooravond van het treffen tussen FC Groningen en FC Twente, een groep Twente-supporters in de stad wordt gesignaleerd. Als [medeverdachte 1] dit hoort, tracht hij onmiddellijk zoveel mogelijk mensen te mobiliseren en wordt hij door verdachte op de hoogte gehouden van de bewegingen van de Twente supporters. Verdachte heeft die avond om 20:14:55 met [medeverdachte 1] gebeld en deelde hem mede dat de groep nog op dezelfde plek was. Om 20:19:40 heeft verdachte [medeverdachte 1] opnieuw gebeld en deelde hem mede dat de groep met FC Twente supporters een brug over ging. Om 20:21:21 heeft verdachte [medeverdachte 1] nogmaals gebeld en hem verteld dat de groep FC Twente supporters uit 60 man bestaat.11 Uiteindelijk heeft het niet tot een treffen geleid. [medeverdachte 1] sms'te aan het einde van de avond naar verdachte, kennelijk teleurgesteld over het niet plaatsvinden van een incident: "Meen je. Wat e(en) drama vandaag. Ik baal dat er niks is gebeurd!" Verdachte heeft hierop gereageerd met tekst: "Ja lag niet aan ons".
Dat het oogmerk van de groepering waartoe verdachte behoorde tevens was gericht op het opzettelijk buiten het grondgebied brengen van cocaïne blijkt uit drie transacties die hebben plaatsgevonden met Engelse agenten die als pseudokoper drugs hebben afgenomen van [medeverdachte 1] c.s. Op 6 maart 2010 gingen de twee Engelse agenten, in het dossier
A-1794 en A-1900 genoemd, naar de kroeg [café] in [plaats], de kroeg waar verdachte de scepter zwaaide. Daar hadden de pseudokopers afgesproken met [medeverdachte 1], die niet op de hoogte was van de ware aard van de personen die hij ontmoette, maar die wel wist dat het Engelsen waren. Medeverdachte [medeverdachte 5] was eveneens in het café. [medeverdachte 1] heeft de agenten verteld dat het café [café] het café was van de hooligans en dat niemand zonder toestemming van [medeverdachte 1] en zijn groep in dit café kwam. [medeverdachte 1] heeft die avond voorts aangeboden om cocaïne te leveren, eerst in de vorm van een tester (een relatief kleine hoeveelheid cocaïne, bedoeld om de kwaliteit te kunnen testen), maar later in hoeveelheden die konden oplopen tot 1 kilogram. In dat kader zijn de e-mailadressen van de pseudokopers, [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 5] uitgewisseld.12 Op 6 april 2010 heeft A-1900 [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 5] opnieuw ontmoet en van hen een tester gekregen. Hierbij was medeverdachte [medeverdachte 2] ook aanwezig. [medeverdachte 1] heeft A-1900 verteld dat het om straatkwaliteit ging en dat hij deze aan zijn "boys" verkocht.13 De tester is nadien positief getest op cocaïne.14 Op 21 april 2010 heeft A-1900 in [café] een halve kilo cocaïne15 afgenomen van [medeverdachte 1]. Daarbij waren [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en verdachte aanwezig. De rol van verdachte bestond uit het afnemen van de door [medeverdachte 3] op de scooter gebrachte cocaïne en het overhandigen van deze cocaïne aan [medeverdachte 1].16 Op 26 mei 2010 heeft A-1900 in [café] een kilo cocaïne17 afgenomen van [medeverdachte 1]. Daarbij waren [medeverdachte 4] en verdachte eveneens aanwezig. De rol van verdachte bestond die dag uit het in ontvangst nemen en het tellen van het geld van de pseudokoper en het in ontvangst nemen en overdragen van de cocaïne van [medeverdachte 3] aan de pseudokoper.18 Verdachte heeft naar eigen zeggen geparticipeerd in de drugstransacties omdat hij een locatie en een geldmachine had en omdat hij € 5000,- zou krijgen voor zijn medewerking.19
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de groep rond [medeverdachte 1], functionerend binnen de [naam groep], een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht betrof. Deze groep had geregelde samenkomsten op vaste plekken, waaronder het café van verdachte, en een hiërarchische structuur met [medeverdachte 1] bovenaan in de gezagsverhouding. De groep uitte zich naar buiten toe als zijnde hooligans. Er was binnen de groep veelvuldig telefonisch contact. Naar het oordeel van het hof is er sprake van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte, [medeverdachte 1] en anderen. Dat er in wisselende samenstellingen werd opgetreden doet hieraan niet af.
Uit de feitelijke vaststelling blijkt dat de organisatie hooliganisme beoogde. Het is een feit van algemene bekendheid dat hooligans zich bezig houden met geweld en dat de term hooliganisme ziet op het geweld dat plaatsvindt in het kader van sportwedstrijden, met name in het kader van voetbalwedstrijden. Het oogmerk van hooligans is derhalve gericht op het plegen van geweldsmisdrijven in relatie tot voetbalwedstrijden. Hiermee is het oogmerk van de organisatie deels gegeven. Uit het hierboven weergegeven incident met de supporters van FC Twente blijkt eveneens dat de organisatie als oogmerk had het plegen van geweldsmisdrijven in relatie tot voetbalwedstrijden. Het oogmerk van de organisatie was voorts gericht op de handel in cocaïne - in de tenlastelegging omschreven als het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. Er hebben meerdere leveringen aan een Engelsman plaatsgevonden, waarbij verschillende leden van de [naam groep] betrokken waren. Dit kan - anders dan door de raadsman betoogd - naar het oordeel van het hof worden gezien als een gemeenschappelijk doel van de veronderstelde criminele organisatie. Uit het voorgaande blijkt dat er sprake was van een organisatie met als oogmerk het plegen van misdrijven.
Uit het voorgaande leidt het hof tevens af dat verdachte tot de criminele organisatie behoorde en in zijn algemeenheid wist dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Voorts leidt het hof daaruit af dat verdachte de gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie (in ieder geval) ondersteunde. De verweren van de raadsman dat verdachte geen aandeel heeft gehad in de beoogde gedragingen van de criminele organisatie, dat verdachte slechts een kroegbaas was, dat het toeval was dat de drugstransacties en de ontmoetingen van de [naam groep] plaatsvonden in het café van verdachte en dat verdachte - door zijn optreden op 23 januari 2010 rondom de aanwezige FC Twente supporters in [plaats] - een treffen heeft willen voorkomen zijn in dat licht ongeloofwaardig en worden derhalve verworpen.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie.
Overweging met betrekking tot (de rechtmatigheid van) het bewijs feit 1 en 2
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat de inzet van de agenten meer het karakter droeg van infiltratie dan van pseudokoop en dat tot infiltratie geen bevoegdheid was verleend. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de agenten op een zodanige wijze aansluiting zochten bij de groep van verdachten, dat sprake was van deelname aan die groep. De raadsman heeft uitdrukkelijk een beroep gedaan op bewijsuitsluiting van de resultaten van deze handelwijze. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de agenten handelingen tot stand hebben gebracht die niet eerder door de verdachten waren verricht.
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 126h Wetboek van Strafvordering van infiltratie sprake is als een opsporingsambtenaar deelneemt of medewerking verleent aan een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd. Van pseudokoop is - voor zover hier van belang - volgens artikel 126i Wetboek van Strafvordering sprake als een opsporingsambtenaar goederen afneemt van de verdachte. Het enkele feit dat een opsporingsambtenaar enkele malen goederen afneemt, dwingt naar het oordeel van het hof niet tot de conclusie dat van infiltratie sprake was. Door driemaal cocaïne af te nemen is de betreffende opsporingsambtenaar geen deel gaan uitmaken van de groep. Het feit dat de opsporingsambtenaar de cocaïne afnam van mensen die mogelijk deel uitmaakten van een criminele organisatie dwingt evenmin tot de conclusie dat daardoor is deelgenomen aan die groep. Het optreden van de opsporingsambtenaar is immers nog steeds beperkt gebleven tot het afnemen van goederen. Dat er driemaal een hoeveelheid cocaïne is afgenomen is niet onverenigbaar met het karakter van pseudokoop. Dit geldt te meer nu de contacten die de pseudokopers hadden met de groep telkens zagen op de aankoop van de cocaïne.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de verdachten door de inzet van de gebruikte opsporingsmethode tot andere of zwaardere strafbare feiten zijn gebracht dan waarop hun opzet gericht is geweest, vindt dit zijn weerlegging in de opmerking van [medeverdachte 1] die hij reeds omstreeks 18 december 2008 tegen de Engelsman A-1794 maakte, dat hij hem cocaïne tot hoeveelheden van één kilo cocaïne kon leveren.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman en zal de resultaten van de pseudokoop niet uitsluiten van het bewijs.
Overweging met betrekking tot het bewijs feit 6
Verdachte heeft ter zake van feit 6 aangevoerd dat hij niet wist van de aanwezigheid van het semiautomatische pistool (Walther P22) met bijbehorende munitie in zijn woning. Hij heeft wel - nadat meerdere mensen bij hem in huis waren geweest - een rugzak in zijn gang zien staan. Hij wist niet van wie deze rugzak was en heeft deze - zonder erin te kijken - opgeborgen in een dressoir in de zogenoemde kinderkamer. Pas na zijn aanhouding kwam verdachte er achter dat er een semiautomatisch pistool met munitie in de rugzak zat, aldus verdachte.
Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26 Wet wapens en munitie is vereist dat sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen. Het hof acht het ongeloofwaardig dat verdachte niet in de door hem in zijn woning aangetroffen rugzak heeft gekeken en dat hij deze rugzak - opnieuw zonder erin te kijken - in een kast in zijn woning heeft opgeborgen. Dit te meer nu verdachte niet wist van wie de rugzak afkomstig was. Het hof is derhalve van oordeel dat verdachte zich wel in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de Walther P22 met munitie en komt dienaangaande tot een bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging verkregen, dat verdachte het onder 1, 2 primair, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1:
hij in de periode van 1 december 2008 tot en met januari 2011 in het arrondissement Groningen heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband, bestaande uit verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- openlijke geweldpleging tegen personen en/of goederen, al dan niet in relatie tot voetbalwedstrijden, en
- het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2 primair:
hij in de periode van 21 april 2010 tot en met 26 mei 2010 in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met anderen, meermalen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers hebben verdachte en diens mededaders tezamen en in vereniging, opzettelijk
- op 21 april 2010 een hoeveelheid van ongeveer 500 gram cocaïne met bestemming naar het buitenland, te weten Engeland, aan een persoon ten vervoer aangeboden en
- op 26 mei 2010 een hoeveelheid van ongeveer 1.000 gram cocaïne met bestemming naar het buitenland, te weten Engeland, aan een persoon ten vervoer aangeboden;
feit 5:
hij op 26 mei 2010 in de gemeente [gemeente] wapens van categorie I, onder 3, voorhanden heeft gehad, te weten:
- 3 ploertendoders in perceel [adres] en
- 1 boksbeugel in perceel [adres] en
- 2 ploertendoders in perceel [adres];
feit 6:
hij op 26 mei 2010 in de gemeente [gemeente] wapens van categorie II en III, en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad, te weten:
in perceel [adres] te [woonplaats]:
- 2 stroomstootwapens (categorie II, onder 5) en
- 1 bus pepperspray (categorie II, onder 6) en
in perceel [adres]:
- een dubbelloops hagelgeweer, merk Anschutz-Miroku (vuurwapen, categorie II, onder 3) en
- een semiautomatisch pistool, merk Walther (vuurwapen, categorie III, onder 1) en
- 27 centraalvuur hagelpatronen (munitie categorie III) en
- 52 randvuur kogelpatronen (munitie categorie III) en
- 3 busjes pepperspray (categorie II, onder 6) en
- 1 busje CS-gas (categorie II, onder 6) en
in een personenauto, merk Opel Omega:
- 1 busje pepperspray (categorie II, onder 6).
Het hof acht onder 1 niet wettig en overtuigend bewezen dat de organisatie de overige in de tenlastelegging genoemde misdrijven als oogmerk had, alsmede hetgeen verdachte onder 1, 2 primair, 5 en 6 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie. Deze organisatie had als oogmerk het plegen van voetbalgerelateerde geweldsmisdrijven en cocaïne-export. Een criminele organisatie die zich bezighoudt met dergelijke misdrijven maakt een grove inbreuk op de openbare orde.
Voetbalgerelateerde geweldsmisdrijven, het zogeheten hooliganisme, worden in groepsverband gepleegd. Deelnemende groepen zijn uit op primitieve en zinloze vechtpartijen, waarbij geen waarde wordt gehecht aan de lichamelijke integriteit van personen, de goederen van derden of de effecten die dergelijke vechtpartijen hebben op willekeurige getuigen. Deelnemers aan dergelijke activiteiten vormen de kleine groep die het plezier voor de grote groep voetballiefhebbers in Nederland vergaand vergalt en die door de te treffen veiligheidsmaatregelen de samenleving onevenredig veel geld kost.
Het andere oogmerk van de organisatie, de cocaïne-export, brengt risico's mee voor de gezondheid van gebruikers en veroorzaakt mede daardoor schade in de samenleving. Verdachte heeft zich voorts (onder 2 primair) schuldig aan het medeplegen van dit feit. Dat deze schade zich in het onderhavige geval niet heeft verwezenlijkt - nu het om pseudokopers ging en de cocaïne niet bij gebruikers terecht is gekomen - is een omstandigheid die aan de organisatie noch aan verdachte te danken is. Verdachte moet hebben geweten dat hij - door zijn handelen - een bijdrage leverde aan de internationale drugshandel en aan de nadelige effecten die deze handel veroorzaakte.
Voorts heeft verdachte een respectabel wapenarsenaal illegaal in zijn bezit gehad. Het is algemeen bekend, dat het ongecontroleerde bezit van (vuur)wapens en munitie een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich kan brengen en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij kan veroorzaken. In het licht van verdachtes deelname aan een criminele organisatie met voornoemde oogmerken is verdachtes wapenbezit uitgesproken onheilspellend. Dit zowel voor wat betreft het strafrechtelijke kaliber van de criminele organisatie als voor wat betreft verdachtes kennelijke bereidheid om wel met het oogmerk van die organisatie te associëren en in te laten.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van
2 januari 2012, waaruit blijkt dat hij eerder wegens strafbare feiten is veroordeeld, onder meer wegens geweldsdelicten en een Opiumwetdelict.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren een passende en noodzakelijke bestraffing is. Het hof wijkt af van de vordering van de advocaat-generaal en de door de rechtbank opgelegde straf, nu het verdachte vrijspreekt van het onder 3 en 4 ten laste gelegde. Bovendien pleit voor verdachte dat hij tot op zekere hoogte opening van zaken heeft gegeven en de verantwoordelijkheid van zijn strafrechtelijke misstappen heeft aanvaard. Een lichtere strafmodaliteit of een gevangenisstraf van kortere duur komt gezien de aard en de ernst van de feiten thans niet meer in aanmerking. Voor zover het verweer van de raadsman ter zake van de pseudokopers tevens opgevat dient te worden als een beroep op strafvermindering, ziet het hof in de rechtmatig geoordeelde gang van zaken geen aanknopingspunten voor strafvermindering.
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 6.555,- is door middel van de strafbare feiten onder 1 en 2 primair verkregen en behoort verdachte toe. Het zal daarom verbeurd worden verklaard. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Onttrekking aan het verkeer
De bewezenverklaarde feiten zijn begaan met betrekking tot de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
De wapens zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
De drugs en drugsgerelateerde voorwerpen worden door het hof beschouwd als een gezamenlijkheid van voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien zij als gezamenlijkheid van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Teruggave aan verdachte
Het hof zal de teruggave gelasten aan de verdachte van de in het dictum nader aan te duiden goederen nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 primair, 5 en 6 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- (nummer 3 op de beslaglijst) geld, 6.555 euro.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- (nummer 4 op de beslaglijst) 100 gram wit poeder (verdovende middelen);
- (nummer 11 op de beslaglijst) 1 stuk papier met daarin wit poeder;
- (nummer 12 op de beslaglijst) 1 bus Manitol (verdovende middelen);
- (nummer 15 op de beslaglijst) 2 ploertendoders;
- (nummer 16 op de beslaglijst) 2 stroomstootwapens;
- (nummer 17 op de beslaglijst) kruisboogpistool;
- (nummer 18 op de beslaglijst) dolk;
- (nummer 19 op de beslaglijst) 2 ploertendoders;
- (nummer 20 op de beslaglijst) 2 stuks pepperspray;
- (nummer 22 op de beslaglijst) 1 zakje hennep;
- (nummer 25 op de beslaglijst) 2 stuks pepperspray;
- (nummer 26 op de beslaglijst) 1 rugzak met Walther P22 en munitie;
- (nummer 27 op de beslaglijst) 1 jachtgeweer met verkorte loop en patronen;
- (nummer 28 op de beslaglijst) pepperspray;
- (nummer 29 op de beslaglijst) goedendag (wapen);
- (nummer 30 op de beslaglijst) wapenstok/ploertendoder;
- (nummer 31 op de beslaglijst) boksbeugel;
- (nummer 32 op de beslaglijst) pepperspray.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- (nummer 1 op de beslaglijst) 1 stuk beeldplaatspeler Avtech;
- (nummer 2 op de beslaglijst) 18 stuks papier in een gripzakje;
- (nummer 5 op de beslaglijst) geld, 345 euro;
- (nummer 6 op de beslaglijst) geld, 55 euro;
- (nummer 7 op de beslaglijst) geld, 20 euro;
- (nummer 8 op de beslaglijst) geld, 18 euro;
- (nummer 9 op de beslaglijst) 1 Mixer Krups + los bakje met lepeltje;
- (nummer 10 op de beslaglijst) 2 stuks weegapperatuur, in bakje + 2 lepeltjes;
- (nummer 13 op de beslaglijst) geld, 2,50 euro;
- (nummer 14 op de beslaglijst) 1 opgevouwen papiertje;
- (nummer 21 op de beslaglijst) 1 telefoontoestel, Nokia GSM;
- (nummer 23 op de beslaglijst) reservoirbak cocaïne;
- (nummer 24 op de beslaglijst) 1 tas;
- (nummer 33 op de beslaglijst) geld, 350 euro.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van S. van Krugten, griffier,
en op 9 februari 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.A.A.M. van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 HR 18 november 1997, NJ 1998, 225.
2 HR 8 oktober 2002, NJ 2003, 64.
3 HR 22 januari 2008, NJ 2008, 72.
4 Ibid.
5 Ibid.
6 HR 15 mei 2007, NJ 2008, 559.
7 HR 8 oktober 2002, NJ 2003, 64.
8 Een in wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten opgemaakt proces-verbaal d.d. 1 juli 2010, pagina 3823 en volgende (ordner X) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]).
9 Een in wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten opgemaakt proces-verbaal d.d. 2 februari 2010, pagina 102 en volgende (ordner I) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]) en een in wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten opgemaakt proces-verbaal d.d. 2 februari 2010, pagina 108 en volgende (ordner I) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]).
10 Een in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant opgemaakt proces-verbaal
d.d. 2 maart 2010, onder bevelnummer 630657-09 en proces-verbaalnummer 012, niet doorgenummerd, in ordner 'Tap 006 (3)' van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]), op pagina 71 van voornoemd proces-verbaal en een schriftelijk stuk, te weten een lijst met telefoonnummers en de gebruikers van die nummers, pagina 22 en volgende (ordner I) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]).
11 Een in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant opgemaakt proces-verbaal
d.d. 22 oktober 2010, onder bevelnummer 630657-09 en proces-verbaalnummer 006, niet doorgenummerd, in ordner 'Tap 004' van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]), op pagina's 118, 119 en 120 van voornoemd proces-verbaal.
12 Een in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant opgemaakt proces-verbaal
d.d. 7 maart 2010, pagina 126 en volgende (ordner I) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]).
13 Een in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant opgemaakt proces-verbaal
d.d. 7 april 2010, pagina 138 en volgende (ordner I) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]).
14 Een schriftelijk stuk, te weten een ambtelijk verslag d.d. 8 april 2010, pagina 1752 (ordner IV) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]) en een in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 april 2010, pagina 1753 en volgende (ordner IV) van voornoemd dossier en een deskundigenrapport NFI d.d. 29 april 2010, pagina 1762 en volgende (ordner IV) van voornoemd dossier.
15 Een schriftelijk stuk, te weten een ambtelijk verslag d.d. 27 april 2010, pagina 1766 en volgende (ordner IV) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]) en een in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant opgemaakt proces-verbaal d.d. 1 mei 2010, pagina 1769 en volgende (ordner IV) van voornoemd dossier en een deskundigenrapport NFI d.d. 29 april 2010, pagina 1809 en volgende (ordner IV) van voornoemd dossier.
16 Een in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant opgemaakt proces-verbaal
d.d. 23 april 2010, pagina 146 en volgende (ordner I) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]).
17 Een schriftelijk stuk, te weten een ambtelijk verslag d.d. 13 september 2010, pagina 1843 en volgende (ordner IV) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]) en een in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant opgemaakt proces-verbaal d.d. 11 juni 2010, pagina 1845 en volgende (ordner IV) van voornoemd dossier en een deskundigenrapport NFI d.d. 29 juni 2010, pagina 1873 en volgende (ordner IV) van voornoemd dossier.
18 Een in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant opgemaakt proces-verbaal
d.d. 27 mei 2010, pagina 159 en volgende (ordner I) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]).
19 Verklaring medeverdachte [medeverdachte], afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 26 januari 2012.