ECLI:NL:GHLEE:2012:BV6779

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001083-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van Shaken Baby Syndroom na gebrek aan bewijs tegen verdachte

In deze zaak, die zich richt op de fatale gevolgen van het Shaken Baby Syndroom, heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 23 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep. De verdachte, de vader van het slachtoffer, werd beschuldigd van het opzettelijk van het leven beroven van zijn baby, die op 11 maart 2007 overleed na ernstige hersenschade door vermoedelijk schudden. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen dat de verdachte de fatale handelingen heeft verricht. De rechtbank Groningen had eerder een veroordeling uitgesproken, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd. Tijdens de zittingen zijn deskundigen gehoord die bevestigden dat het letsel van de baby het gevolg was van niet-accidenteel traumatisch hersenletsel, maar zij konden niet met zekerheid vaststellen wie verantwoordelijk was voor het schudden. De verklaringen van de verdachte en de moeder van het slachtoffer boden onvoldoende steun voor de beschuldiging. Het hof concludeerde dat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de verdachte de daden had gepleegd, wat leidde tot zijn vrijspraak. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van overtuigend bewijs in strafzaken, vooral in complexe zaken zoals deze, waar de gevolgen van de beschuldigingen enorm zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001083-08
Uitspraak d.d.: 23 februari 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 10 april 2008 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1983],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. HvB Ter Apel te Ter Apel.
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van de onderzoeken op de terechtzittingen van het hof van 28 mei 2009 en 9 februari 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.B. Boone, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 maart 2007 te [plaats], in elk geval in de gemeente [gemeente], opzettelijk een kind, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (het hoofd van) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, hevig en/of met kracht geschud, althans dusdanig geweld op (het hoofd van) die [slachtoffer] uitgeoefend, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 10 maart 2007 te [plaats], in elk geval in de gemeente [gemeente], aan verdachtes, althans een kind, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meer bloedingen in de hersenen en/of hersenschade), heeft toegebracht, door opzettelijk (het hoofd van) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, hevig en/of met kracht te schudden, althans fors, althans enig geweld op (het hoofd van) die [slachtoffer] uit te oefenen, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 10 maart 2007 te [plaats], in elk geval in de gemeente [gemeente], opzettelijk heeft mishandeld verdachtes, althans een kind (te weten [slachtoffer]), immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk (het hoofd van) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, hevig en/of met kracht geschud, althans fors, althans enig geweld op (het hoofd van) die [slachtoffer] uitgeoefend, tengevolge waarvan deze is overleden;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 10 maart 2007 te [plaats], in elk geval in de gemeente [gemeente], door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, (het hoofd van) een kind, genaamd [slachtoffer] al dan niet hevig en/of met kracht te schudden, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een of meer bloedingen in de hersenen en/of hersenschade, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 10 maart 2007 te [plaats], in elk geval in de gemeente [gemeente], grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig (het hoofd van) een kind, genaamd [slachtoffer] al dan niet hevig en/of met kracht heeft geschud, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een of meer bloedingen in de hersenen en/of hersenschade, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting en op grond van de stukken die zich in het dossier bevinden niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem primair, subsidiair, meer subsidiair, nog meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Op 10 maart 2007 om 14.34 uur komt er een melding binnen bij de centralist van de Ambulancepost te [plaats]. Er wordt verzocht om een ambulance voor het adres [adres] te [woonplaats] omdat zich daar een baby bevindt die - zoals de melder doorgeeft - 'helemaal slap is en niet meer ademt'. Een politieman is als eerste ter plaatse en hij ziet bij binnenkomst een baby wiens gelaatskleur grauw is en waarvan de lippen blauw zijn. Gelijk na het aantreffen van de baby begint deze politieman met reanimeren. Deze handeling wordt in een later stadium overgenomen door het dan gearriveerde personeel van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst. Nadat deze reanimatie heeft geleid tot de terugkeer van de hartslag en de ademhaling wordt de baby genaamd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) overgebracht naar het Universitair Medisch Centrum te [plaats]. Daar aangekomen wordt geconstateerd dat [slachtoffer] diep in coma is. Uit het CT-onderzoek van de hersenen blijkt onder andere dat [slachtoffer] uitgebreide bloedingen en uitgebreide vochtophopingen (hygromen) in zijn hersenen heeft. Tevens wordt door de oogarts onder andere geconstateerd dat [slachtoffer] in beide ogen ronde bloedingen rondom het netvlies (intra- en peri-retinale bloedingen) heeft.
In de loop van de volgende dag blijkt er geen enkel herstel op te treden en na tweemaal een vlakke EEG wordt besloten het verdere zinloze medische handelen te beëindigen. [slachtoffer] overlijdt op 11 maart 2007 om 19.15 uur.
Gezien het hiervoor aangegeven letsel wordt een niet-natuurlijke dood niet uitgesloten en wordt er om de doodsoorzaak van [slachtoffer] vast te stellen een obductie uitgevoerd.
Uit het rapport van het pathologisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), d.d. 14 september 2007 blijkt onder andere:
'(..) Bij [slachtoffer], oud 9 weken, wordt het intreden van de dood verklaard door traumatische orgaanschade en functieverlies van de hersenen zoals gezien wordt bij acceleratie-deceleratie trauma, oftewel shaken baby syndroom en verwikkelingen daarvan (dubbelzijdige longontsteking en bloedvergiftiging). (..)'
De hiervoor genoemde conclusie wordt ondersteund door de drie hierna te noemen deskundigen die in deze zaak zijn benoemd.
Uit het rapport van dr. R.A.C. Bilo, forensisch geneeskundige/consulent forensische pediatrie Forum Educatief, van september 2007 blijkt dat vanwege uitsluiting van andere oorzaken een niet-accidenteel trauma, dat wil zeggen inwerking van uitwendig mechanisch geweld in de vorm van acceleratie-deceleratietrauma, de meest plausibele verklaring is voor het ontstaan van de bloedingen tussen de twee buitenste hersenvliezen (subdurale bloedingen).
Prof. dr. O. van Nieuwenhuizen (kinderneuroloog) schrijft in zijn rapport, d.d. 13 maart 2008:
'(...)De bevindingen van de sectie en alle medische gegevens geven geen aanwijzing voor een onderliggend lijden (zoals stollingsstoornissen, metabole stoornissen, infecties) welke een oorzaak zouden kunnen zijn voor de vastgestelde bloeduitstortingen bij neuropathologisch en oogpathologisch onderzoek.
Gezien het vorenstaande kan de intrede van de dood alleen worden verklaard door traumatische orgaanschade en functieverlies van de hersenen zoals gezien wordt bij acceleratie-deceleratie trauma, oftewel shaken baby syndroom en de neurologische gevolgen daarvan. (...)'
Ook de op verzoek van het openbaar ministerie benoemde deskundige dr. S. Banaschak, forensisch geneeskundige, geeft in haar rapportage d.d. 30 april 2010 aan dat vanuit het perspectief van de forensische geneeskunde de oorzaak van het letsel dat bij [slachtoffer] is aangetroffen duidelijk een zogenaamd [naam] is.
De drie hiervoor genoemde deskundigen hebben hun conclusies ter zitting van het hof, d.d. 9 februari 2012, ieder voor zich bevestigd en aangegeven dat [slachtoffer] met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is overleden aan de gevolgen van niet-accidenteel traumatisch hersenletsel. De drie deskundigen zijn het er over eens dat [slachtoffer] hevig geschud moet zijn.
Het hof is van oordeel dat op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat menselijk handelen, te weten het met kracht heen en weer schudden van [slachtoffer], de oorzaak is geweest van het bij hem aangetroffen hersenletsel, welk hersenletsel tot de dood heeft geleid.
Dit vastgesteld hebbende ziet het hof zich geplaatst voor de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte - de vader van [slachtoffer] - degene is geweest die [slachtoffer] met kracht heen en weer heeft geschud, met uiteindelijk fataal gevolg. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verdachte en de moeder van [slachtoffer] de ochtend van 10 maart 2007 beiden in en om het huis waren, zei het dat verdachte even is weggeweest naar een vriend van hem. In de loop van de ochtend zijn er mensen op bezoek geweest die een auto van verdachte wilden kopen. Nadat de moeder van [slachtoffer] rond 11.00 uur naar haar werk is gegaan is een vriend van verdachte bij verdachte op bezoek geweest. Rond 14.30 uur arriveert de moeder van verdachte die 112 belt.
De moeder van [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 10 maart 2007 rond 11.00 uur naar haar werk is gegaan. Ze heeft gezegd dat ze [slachtoffer] die ochtend de fles heeft gegeven en ook dat zij vlak voordat ze vertrok [slachtoffer] nog de medicatie tegen ijzertekort (Ferro) heeft gegeven. De moeder heeft aangegeven dat ze tijdens deze handelingen niets raars aan [slachtoffer] heeft gemerkt. Volgens de moeder gedroeg [slachtoffer] zich normaal, dronk hij de fles leeg, maakte hij daarbij oogcontact en sabbelde hij op de Ferro.
Verdachte heeft verklaard die dag rond 14.30 uur voor het eerst bij [slachtoffer] te zijn gaan kijken. [slachtoffer] was slap en ademde niet meer, aldus verdachte.
Deze verklaringen van verdachte en de moeder van [slachtoffer] vinden geen steun in andere bewijsmiddelen, met uitzondering van de toestand waarin [slachtoffer] verkeerde rond 14.30 uur. Door de deskundigen wordt deze toestand geduid als klinische noodsituatie.
Door de deskundigen is geconcludeerd dat [slachtoffer] - gezien het geconstateerde hersenletsel - hard heen en weer moet zijn geschud en dat hij feitelijk meteen na het schudden al duidelijk waarneembare uitvalsverschijnselen moet hebben gehad.
Naar aanleiding hiervan is ter zitting van het hof aan de deskundigen gevraagd of zij, op basis van het aangetroffen letsel en het feit dat de hartslag en de ademhaling van [slachtoffer] na de reanimatie weer op gang zijn gekomen, kunnen aangeven hoeveel tijd er (bij benadering) heeft gezeten tussen het schudden van [slachtoffer] en het aantreffen van [slachtoffer] in de klinische noodsituatie.
Door de deskundigen is eensluidend verklaard dat er ten tijde van het zodanig hard schudden van een baby meteen letsel ontstaat in de hersenen en dat er op dat moment feitelijk al sprake is van een klinische noodsituatie. Het hangt volgens hen af van de primaire schade in de hersenen - en de daarmee samenhangende secundaire verschijnselen - hoe een klinische noodsituatie verloopt. Volgens de deskundigen kan een klinische noodsituatie soms dagen, soms uren en soms slechts enkele minuten voortduren voordat er andere verschijnselen, zoals een hartstilstand, optreden. In dit geval gaan de deskundigen op basis van de medische gegevens ervan uit dat het fatale schudden in ieder geval moet hebben plaatsgevonden op 10 maart 2007. Over het exacte tijdstip kunnen de deskundigen geen uitsluitsel geven.
Het hof stelt aldus vast dat de deskundigen geen antwoord hebben kunnen geven op de vraag hoeveel tijd er (bij benadering) heeft gezeten tussen het aantreffen van [slachtoffer] in de klinische noodsituatie rond 14.30 uur en het schudincident. Er kan derhalve niet worden vastgesteld of ten tijde van het fatale schudincident alleen de vader van [slachtoffer] thuis was (vanaf circa 11.00 uur) of dat ook een ander of anderen aanwezig was dan wel waren (voor circa 11.00 uur).
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat het verdachte moet zijn geweest die de ten laste gelegde en fatale handelingen heeft begaan. Dit brengt mee dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Voorts overweegt het hof het navolgende:
Ter terechtzitting hebben, zoals hierboven weergegeven, alle deskundigen aangegeven niet tot een exacte duiding van het moment waarop het fatale schudden moet hebben plaatsgevonden te kunnen komen.
In zijn rapport en in zijn ter terechtzitting bij de rechtbank afgelegde verklaring, heeft dr. Bilo aangegeven dat gelet op de verklaring van de moeder van [slachtoffer], het fatale schudden moet hebben plaatsgevonden na haar vertrek rond 11.00 uur.
Ter terechtzitting van het hof heeft dr. Bilo aangegeven dat hij mede tot deze conclusie is gekomen uitgaande van de hypothetische juistheid van de verklaring van de moeder van [slachtoffer] en dat als deze verklaring niet kan worden meegenomen in de beoordeling hij zijn eerdere conclusie niet kan handhaven en dat hij dan ook geen exacte tijdsaanduiding kan geven omtrent het tijdstip waarop het fatale schudden moet hebben plaatsgevonden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair, meer subsidiair, nog meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
Mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr L.J. Hofstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 23 februari 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hofstra voornoemd is buiten staat dit arrest mede te onderteken.