Arrest d.d. 6 maart 2012
Zaaknummer 200.099.811/01
(Zaaknummer rechtbank Assen: 89589/KG ZA 11-259)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Schuring, kantoorhoudende te Groningen,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.R. van den Elst, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 30 november 2011 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 23 december 2011 is door de man hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van de vrouw tegen de zitting van 10 januari 2012.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"I. te vernietigen het vonnis waarvan beroep;
II. de vrouw alsnog te veroordelen om binnen twee keer 24 uur na betekening van het in
deze te wijzen arrest, de hiervoor aangeduide zaken terug te plaatsen in de woning,
deugdelijk geïnstalleerd, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag of deel
daarvan dat de vrouw in gebreke blijft, tot een maximum van € 20.000,--;
III. de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties;
IV. één en ander voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad."
Bij memorie van antwoord is door de vrouw verweer gevoerd met als conclusie:
"zonodig onder aanvulling of verbetering van gronden, bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. geheel te bekrachtigen het door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen d.d. 30
november 2011 onder zaaknummer 89589 KG ZA 11-259 tussen [de vrouw] als gedaagde
en [de man] als eiser gewezen vonnis in kort geding;
II. met veroordeling van [de man] in de kosten van het hoger beroep."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
De man heeft vijf grieven opgeworpen.
1. De door de voorzieningenrechter onder 2 (2.1 tot en met 2.3) weergegeven vaststaande feiten zijn niet in geschil, behoudens voor zover de vrouw betwist dat de keukenapparatuur was ingebouwd. Met in achtneming daarvan staat het volgende vast.
1.1. Partijen zijn op 21 november 1986 gehuwd. Voorafgaande aan de huwelijksvoltrekking hebben partijen huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Bij beschikking d.d. 10 augustus 2010 van de rechtbank Groningen is de echtscheiding uitgesproken. De beschikking is op 19 augustus 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
1.2. Bij beschikking d.d. 23 november 2010 heeft de rechtbank Groningen onder meer bepaald dat de voormalige echtelijke woning aan de [adres] dient te worden verkocht en dat de verkoopopbrengst, minus de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening ad € 600.000,00 en de aan de verkoop verbonden kosten, bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld.
Ook is bepaald dat de vrouw behoudt, dan wel dat aan haar wordt toegedeeld, de inboedel van de woning aan de [adres] ter waarde van € 25.000,00.
1.3. Op 1 augustus 2011 heeft de vrouw de voormalige echtelijke woning verlaten. Zij heeft onder meer meegenomen een “Miele Luxe” oven, een “Miele Luxe” magnetron, een “Miele Luxe” stoomoven en een jacuzzi.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2. De man heeft de vrouw in kort geding gedagvaard en gevorderd de vrouw te veroordelen om binnen twee keer 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis de hiervoor genoemde keukenapparatuur en jacuzzi terug te plaatsen in de woning, deugdelijk geïnstalleerd, op straffe van verbeurte van een dwangsom
De vrouw heeft de vordering bestreden.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de man het spoedeisend belang bij zijn vordering onvoldoende heeft aangetoond en heeft de vordering afgewezen, met compensatie van de proceskosten.
De bespreking van de grieven
3. De grieven strekken ertoe het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen en zullen daarom gezamenlijk worden besproken.
4. De man stelt dat de verkoop van de voormalige echtelijke woning wordt bemoeilijkt doordat de vrouw de ovens, de magnetron en de jacuzzi uit de woning heeft weggenomen. Naar het oordeel van het hof is het spoedeisend belang bij de vordering daarmee in genoegzame mate gegeven.
5. Ten aanzien van de jacuzzi overweegt het hof dat de vrouw onder meer tot haar verweer heeft gevoerd dat zij deze heeft verkocht en geleverd aan een derde, zodat zij aan de vordering tot afgifte in zoverre onmogelijk kan voldoen. De man heeft dit betwist.
6. Het hof stelt voorop dat niemand tot nakoming van een onmogelijke prestatie dient te worden veroordeeld en zeker niet op straffe van verbeurte van een dwangsom. De man heeft in dit kort geding niet aannemelijk kunnen maken dat het verweer van de vouw onjuist is en dat zij de jacuzzi nog wel onder zich heeft zodat zij aan de vordering tot afgifte kan voldoen. Nu in dit (spoed) kort geding bewijslevering in beginsel niet aan de orde komt, strandt de vordering van de man voor zover het de jacuzzi betreft reeds daarom.
7. Ten aanzien van de twee ovens en de magnetron heeft de man gesteld dat deze bestanddelen vormen van de voormalige echtelijke woning en dat de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld door deze te verwijderen. De vrouw heeft bestreden dat genoemde ovens en magnetron bestanddelen van de woning zijn. Zij stelt dat zij deze apparatuur eenvoudig kon verwijderen door de stekker uit het stopcontact te trekken. Van "inbouwapparatuur", zoals de man stelt, is volgens de vrouw geen sprake.
8. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. De man heeft niet veel gesteld inzake de rechtsgrond van zijn vordering. Het hof leidt uit de door hem overgelegde beschikking van de rechtbank Groningen d.d. 23 november 2010 af dat partijen buiten iedere gemeenschap waren gehuwd en dat zij als huwelijkse voorwaarde zijn overeengekomen dat bij eindigen van het huwelijk door echtscheiding hun vermogens verrekend zullen worden alsof er een algehele gemeenschap van goederen is. Als onder 1.2 is overwogen staat voorts vast dat partijen in het kader van de verrekening zijn overeengekomen de echtelijke woning te verkopen en de overwaarde bij helfte te verdelen. Voorts is afgesproken dat de vrouw de inboedel van de echtelijke woning, waarvan de waarde op een bedrag van € 25.000,00 is gesteld, behoudt. Hoewel de man dit niet stelt, gaat het hof ervan uit dat de echtelijke woning zijn eigendom is of die van partijen gezamenlijk. De onrechtmatigheid is er dan volgens de man kennelijk in gelegen dat de vrouw zich zonder rechtsgrond goederen toe-eigent die eigendom zijn van de man, respectievelijk die gezamenlijk eigendom zijn Het verweer van de vrouw komt erop neer dat de door haar meegenomen keukenapparatuur geen bestanddeel vormt van de woning maar deel uitmaakt van de door haar verkregen inboedel.
9. Artikel 3:4 BW noemt twee mogelijkheden waardoor een zaak bestanddeel kan zijn van een andere zaak:
(i) omdat de verkeersopvattingen dit meebrengen;
(ii) omdat de zaak zodanig met de hoofdzaak is verbonden dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een der zaken.
10. Het hof stelt vast dat de man geen (onderbouwd) beroep heeft gedaan op de tweede mogelijkheid Door hem is ook niet betwist dat de apparatuur eenvoudig viel te verwijderen door de stekker uit het stopcontact te halen.
11. Ten aanzien van de eerste mogelijkheid ("het maatschappelijk criterium") gaat het erom of het betrokken voorwerp een zo essentieel onderdeel van de hoofdzaak uitmaakt, dat deze erdoor gecompleteerd wordt, met andere woorden, dat de hoofdzaak zonder het bestanddeel als incompleet moet worden beschouwd en niet aan haar economische of maatschappelijke bestemming kan beantwoorden. Het hof stelt vast dat de man daarover in de inleidende dagvaarding niets heeft gesteld. In de pleitaantekeningen van zijn advocaat wordt voor het eerst een beroep gedaan op dit criterium. Echter, daar wordt volstaan met een verwijzing naar diverse uitspraken van rechters, zonder een en ander toe te spitsen op de onderhavige casus. Ook het hoger beroep mist wat dat betreft iedere verdere onderbouwing. De man gaat slechts in op de problemen die het ontbreken van de bewuste apparatuur zouden opleveren bij de pogingen om de woning te verkopen, doch die vraag valt niet samen met de vraag of de apparatuur een bestanddeel is van de woning.
12. Voor zover de man mocht menen dat keukenapparatuur als de onderhavige altijd een bestanddeel vormt van iedere woning, volgt het hof hem daarin niet. Of dit zo is hangt mede af van de specifieke omstandigheden van het geval, zoals de inrichting en constructie van de keuken en de mate waarin apparatuur en inrichting op elkaar is afgestemd.
13. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, kan het hof daarom in dit spoed kort geding niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid ervan uitgaan dat de bodemrechter, indien daartoe geroepen, zal oordelen dat de ovens en magnetron bestanddelen vormen van de woning.
14. De gevraagde voorziening kan dan ook niet worden toegewezen. De grieven treffen geen doel en behoeven voor het overige geen bespreking. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Nu partijen gewezen echtelieden zijn worden proceskosten in beginsel gecompenseerd. Het hof ziet onvoldoende grond om, zoals door de vrouw gevorderd, van dit beginsel af te wijken.
De slotsom.
15. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd met compensatie van de proceskosten als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.