Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001785-10
Uitspraak d.d.: 2 april 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 6 juli 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1989],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 maart 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van
2 jaren, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren, met aftrek. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. F.H. Gart, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
primair:
verdachte op of omstreeks 4 december 2008 onder of nabij [plaats 1], (althans) in de gemeente [gemeente], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig (een personenauto) daarmee rijdende over de Rijksweg [nr], komende uit de richting van [plaats 2] en gaande in de richting van [plaats 3], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat verdachte roekeloos, althans zeer, in elk geval aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam is geweest, aangezien verdachte, toen, aldaar, rijdende met een snelheid van (tenminste) (ongeveer) 183 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor motorrijtuigen toegestane snelheid van 120 kilometer per uur, in elk geval met een (veel) te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en/of toen de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of onvoldoende afstand heeft gehouden tot en/of in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met een zich voor hem, verdachte, op de rijbaan van die weg rijdend ander motorrijtuig (een personenauto van het merk Audi) en/of (vervolgens) met (de voorzijde van) het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (frontaal of nagenoeg frontaal) is aangereden of (op)gebotst tegen (de achterzijde van) dat andere motorrijtuig, die met een aanzienlijk lagere snelheid dan verdachte (aanvankelijk) in dezelfde richting als verdachte over de rijbaan van die weg reed, tengevolge, althans mede tengevolge, waarvan het door verdachte bestuurde motorrijtuig, via de vluchtstrook, in de - gezien in zijn, verdachtes, rijrichting - rechts naast de rijbaan van die weg gelegen berm is terechtgekomen of beland en/of vervolgens meermalen, in elk geval eenmaal, om de lengte-as is geroteerd, althans over de kop is geslagen en/of uiteindelijk op de kop tot stilstand is gekomen, waardoor, althans mede waardoor, een inzittende van het door verdachte bestuurde motorrijtuig, [slachtoffer 1] geheten, werd gedood, althans zodanig (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht, dat die [slachtoffer 1] is overleden en/of een andere inzittende van het door verdachte bestuurde motorrijtuig, [slachtoffer 2] geheten, zodanig (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden is ontstaan en/of de bestuurder van dat andere motorrijtuig (die Audi), [slachtoffer 3] geheten, (zwaar) lichamelijk letsel, te weten (onder meer) een bekkenbreuk en/of een schouderbreuk, werd toegebracht, althans zodanig (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair:
verdachte op of omstreeks 4 december 2008, onder of nabij [plaats 1], (althans) in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig (een personenauto) heeft gereden over de rijbaan van de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg [nr], komende uit de richting van [plaats 2] en gaande in de richting van [plaats 3], met een snelheid van (tenminste) (ongeveer) 183 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor motorrijtuigen toegestane snelheid van 120 kilometer per uur, in elk geval met een (veel) te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en/of toen, aldaar, de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of onvoldoende afstand heeft gehouden tot en/of in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met een zich voor hem, verdachte, op de rijbaan van die weg rijdend ander motorrijtuig (een personenauto van het merk Audi) en/of (vervolgens) met (de voorzijde van) het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (frontaal of nagenoeg frontaal) is aangereden of (op)gebotst tegen (de achterzijde van) dat andere motorrijtuig, die met een aanzienlijk lagere snelheid dan verdachte, in elk geval met een aanzienlijk snelheidsverschil, (aanvankelijk) in dezelfde richting als verdachte over de rijbaan van die weg reed, tengevolge, althans mede tengevolge, waarvan het door verdachte bestuurde motorrijtuig, via de vluchtstrook, in de - gezien in zijn, verdachtes, rijrichting - rechts naast de rijbaan van die weg gelegen berm is terechtgekomen of beland en/of (vervolgens) meermalen, in elk geval eenmaal, om de lengte-as is geroteerd, althans over de kop is geslagen en/of uiteindelijk op de kop tot stilstand is gekomen, waardoor, althans mede waardoor, een inzittende van het door verdachte bestuurde motorrijtuig, [slachtoffer 1] geheten, werd gedood en/of de bestuurder van dat andere motorrijtuig (die Audi), [slachtoffer 3] geheten, (zwaar) lichamelijk letsel, te weten (onder meer) een bekkenbreuk en/of een schouderbreuk, werd toegebracht en waarbij letsel aan (een) (tweetal) andere inzittende(n) van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, [slachtoffer 2], respectievelijk [slachtoffer 4] geheten, is ontstaan, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Voor de beantwoording van de vraag of een verdachte schuld heeft gehad aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op grond van de door het hof gebezigde - in geval van cassatie in de aanvulling ex artikel 415, eerste lid, juncto artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering op te nemen - bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 4 december 2008, omstreeks 21.00 uur, reed verdachte als bestuurder van een grijze Mercedes over de rechter rijstrook van de autosnelweg, de Rijksweg [nr], nabij [plaats 1], komende uit de richting van [plaats 2] en gaande in de richting van [plaats 3]. De ter plaatse toegestane maximumsnelheid bedroeg 120 km/u. Bij hem in de auto bevonden zich drie personen. [slachtoffer 1] zat naast hem op de passagiersstoel. [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] bevonden zich op de achterbank.
Vóór hem, op dezelfde rijstrook reed een busje, bestuurd door [getuige 1]. Daarvóór reed, eveneens op de rechter rijstrook, een personenauto, bestuurd door [getuige 2]. Op enige afstand vóór de door [getuige 2] bestuurde auto reed
[slachtoffer 3] op de rechter rijstrook in een personenauto, merk Audi. Hij reed ongeveer 100 à 110 km/u.
Verdachte wilde op een gegeven moment het busje van [getuige 1] en de auto van
[getuige 2] gaan inhalen. Toen verdachte daartoe schuin achter het busje reed, hoorde hij plotseling iets tegen zijn voorruit aantikken. Eén van de inzittenden heeft verdachte toen gezegd dat er een barst in de voorruit van verdachtes auto zat. Daarop heeft verdachte zijn ingezette inhaalmanoeuvre doorgezet en heeft hij het busje van [getuige 1] en de auto bestuurd door [getuige 2] op de linker rijstrook ingehaald.
[getuige 1] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij met hoge snelheid door een grijze Mercedes werd ingehaald. Hij reed zelf "dik" 140 km/u, de Mercedes moet 170 á 180 km/u hebben gereden.
[getuige 2] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat op het moment dat de Mercedes haar inhaalde, zij zelf tussen de 130 en 140 km/u reed en dat de Mercedes haar met een gigantische snelheid inhaalde.
Na deze inhaalmanoeuvre is verdachte met de door hem bestuurde auto weer op de rechter rijstrook gaan rijden. Hij heeft zijn snelheid toen niet verminderd, terwijl op enige afstand vóór hem op dezelfde rijstrook en in dezelfde rijrichting [slachtoffer 3] in de door hem bestuurde auto met zichtbaar ontstoken achterlichten met aanzienlijk lagere snelheid reed. Verdachte is, nadat hij zijn inhaalmanoeuvre had voltooid, gaan kijken of zijn voorruit inderdaad een barst vertoonde. Daartoe is hij, zonder snelheid te minderen, iets gaan verzitten om te kijken of hij de barst in zijn voorruit zag. Nadat een van de inzittenden verdachte de plaats van de barst had aangewezen, is verdachte met zijn bovenlichaam iets naar rechts gaan hangen, met zijn gezicht naar voren. Hij heeft toen de barst in zijn voorruit gezien. Vervolgens heeft hij nog opzij of achterom gekeken naar de persoon die hem op die barst attent had gemaakt.
Nadat verdachte zijn gezicht had teruggedraaid om zijn blik weer op de weg te richten, zag hij plotseling de auto van [slachtoffer 3] voor zich opdoemen. Hij kon toen niet meer remmen of uitwijken en is vervolgens met de voorzijde van de door hem bestuurde auto frontaal tegen de achterzijde van de door [slachtoffer 3] bestuurde auto aangereden. Hierdoor is de door [slachtoffer 3] bestuurde auto tot aan de bestuurderstoel in elkaar gedrukt en is deze auto ruim 180 meter voorbij de botsplaats tot stilstand gekomen.
Als gevolg van deze aanrijding is de door verdachte bestuurde auto via de vluchtstrook in de - gezien zijn rijrichting - rechts naast de rijbaan van die weg gelegen berm terecht gekomen. Vervolgens is die auto meermalen over de kop geslagen en uiteindelijk op de kop tot stilstand gekomen. Door deze aanrijding is [slachtoffer 1] gedood en hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel opgelopen; [slachtoffer 2] een hersenkneuzing op de hersenstam en [slachtoffer 3] een bekken- en schouderbreuk.
Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden af, dat verdachte niet alleen met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid heeft gereden, maar daarbij ook nog eens op meerdere momenten zijn aandacht niet op de weg voor hem heeft gehouden.
Als gevolg van deze gedragingen is verdachte niet in staat geweest zijn auto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en heeft hij onvoldoende afstand gehouden tot en in onvoldoende mate rekening gehouden met de voor hem op de rijbaan rijdende [slachtoffer 3]. Daardoor is de aanrijding met de auto van [slachtoffer 3] ontstaan en zijn de slachtoffers gevallen.
Het hof is met de advocaat-generaal en de rechtbank van oordeel dat verdachte zich op 4 december 2008 op de Rijksweg [nr] nabij [plaats 1] als bestuurder van een personenauto zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen en dat wettig en overtuigend bewezen is dat het in de tenlastelegging omschreven ongeval aan zijn schuld, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, te wijten is.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging gekregen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
verdachte op 4 december 2008 nabij [plaats 1], in de gemeente [gemeente], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig (een personenauto) daarmee rijdende over de Rijksweg [nr], komende uit de richting van [plaats 2] en gaande in de richting van [plaats 3], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam is geweest, aangezien verdachte, toen, aldaar, rijdende met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor motorrijtuigen toegestane snelheid van 120 kilometer per uur, de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en onvoldoende afstand heeft gehouden tot en in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met een zich voor hem, verdachte, op de rijbaan van die weg rijdend ander motorrijtuig (een personenauto van het merk Audi) en vervolgens met de voorzijde van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig frontaal is aangereden tegen de achterzijde van dat andere motorrijtuig, die met een aanzienlijk lagere snelheid dan verdachte in dezelfde richting als verdachte over de rijbaan van die weg reed, tengevolge waarvan het door verdachte bestuurde motorrijtuig, via de vluchtstrook, in de - gezien in zijn, verdachtes, rijrichting - rechts naast de rijbaan van die weg gelegen berm is terechtgekomen of beland en vervolgens meermalen over de kop is geslagen en uiteindelijk op de kop tot stilstand is gekomen, waardoor een inzittende van het door verdachte bestuurde motorrijtuig,
[slachtoffer 1] geheten, werd gedood en een andere inzittende van het door verdachte bestuurde motorrijtuig, [slachtoffer 2] geheten, zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht en de bestuurder van dat andere motorrijtuig (die Audi), [slachtoffer 3] geheten, zwaar lichamelijk letsel, te weten een bekkenbreuk en een schouderbreuk, werd toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 4 december 2008 zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam aan het verkeer deelgenomen. Als gevolg daarvan is een aanrijding ontstaan waardoor [slachtoffer 1] is gedood en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen.
Met het overlijden van - de destijds 19-jarige - [slachtoffer 1] is de nabestaanden groot en onherstelbaar leed berokkend. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 28 februari 2012 van de ouders en zus van [slachtoffer 1] blijkt dat de dood van hun zoon/broer hen nog dagelijks bezig houdt en dat zij grote moeite hebben het verlies te verwerken.
Uit de door de advocaat-generaal ter zitting van het hof overgelegde schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat het ongeval het leven van [slachtoffer 2] op zijn kop heeft gezet en een grote impact op het leven van zijn gezin heeft gehad en nog steeds heeft. Hij is onder meer enkele maanden naar het revalidatiecentrum in Beetsterzwaag geweest.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 1 maart 2012 van [slachtoffer 3] blijkt dat hij nog steeds last heeft van het letsel dat het ongeval bij hem heeft veroorzaakt en dat hij niet meer alle werkzaamheden en (sport)activiteiten kan verrichten die hij vóór het ongeval wel kon verrichten.
Op grond van het vorenstaande en mede in aanmerking nemende de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting "artikel 6 WVW1994 veroorzaken verkeersongeval" begaan bij een grove verkeersfout, waarvan in de onderhavige zaak sprake is, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf, alsmede van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van lange duur.
Daarnaast stelt het hof het volgende vast.
Verdachte heeft ter terechtzitting bij het hof de indruk gewekt dat hij weliswaar zwaar onder het gebeurde gebukt gaat, maar dat zijn ter zitting getoonde emoties voor een deel ook worden ingegeven door de gevolgen die het ongeval voor hemzelf kan hebben, zoals de door de advocaat-generaal gevorderde (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf en onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
Over verdachtes persoon is onder meer gerapporteerd door drs. M. Verzendaal, GZ-psycholoog. Dat op 4 december 2010 uitgebrachte psychologische rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij verdachte kan gesproken worden van een ziekelijke stoornis op het gebied van een posttraumatische stress-stoornis en depressieve episodes in het verleden. Differentiaal diagnostisch zijn er aanwijzingen voor een depersonalisatiestoornis, dan wel een somatische oorzaak (bijvoorbeeld een vorm van epilepsie) voor het gevoel los te komen te staan van zijn lichaam. Dit dient nog verder onderzocht te worden. Er is geen aanwijzing voor een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
Hoewel verdachte een zekere psychische kwetsbaarheid heeft op basis van zijn voorgeschiedenis, functioneerde hij voorafgaand aan het ongeval goed. Er is geen aanwijzing te vinden dat de hierboven beschreven pathologie een rol van betekenis heeft gespeeld bij het ontstaan van het ongeval.
Er is geen directe relatie tussen verdachtes klachten en recidiverisico's.
Er kan op basis van dit onderzoek geen aanwijzing worden gevonden voor eventuele detentieongeschiktheid. De gedachte dat hij mogelijk een gevangenisstraf zal moeten ondergaan roept wel angst bij verdachte op en hij is bang om (opnieuw) het "pispaaltje" te worden. Hij is bang dat hij zich erg gaat terugtrekken op zijn cel. Desalniettemin is niet de verwachting dat dit tot grote problemen gaat leiden. Verdachte heeft ook aangegeven dat hij een gevangenisstraf wel zal moeten accepteren als hij zal moeten. Het is van belang te noemen dat enkel het gegeven dat er sprake is van psychische problemen en een kwetsbaarheid van verdachte voor het kunnen hanteren van spanningen, niet als reden voor detentie-ongeschiktheid kan worden aangemerkt. Er zijn zeer veel mensen gedetineerd bij wie sprake is van ernstige psychopathologie. Binnen het gevangeniswezen zijn echter veel mogelijkheden om gedetineerden de noodzakelijke psychische zorg te kunnen bieden. Ook als blijkt dat de detentie leidt tot grote problemen zijn er nog vele mogelijkheden om de detentie vorm te geven, bijvoorbeeld binnen een FOBA of zelfs een FPA of FPK. Echte detentieongeschiktheid komt maar sporadisch voor. Veelal is er dan sprake van een zeer acuut psychiatrisch beeld waarbij zeer intensieve 24-uurs zorg en begeleiding noodzakelijk is. Ook kan er sprake zijn van een zeer ernstige somatische aandoening die het verblijf in detentie onmogelijk maakt. In het geval van verdachte is daar geen sprake van. Het is wel van belang dat er tijdens een eventuele detentie nadrukkelijk aandacht is voor verdachtes problematiek en kwetsbaarheid. Het is aan te bevelen dat hij gelijk aangemeld wordt bij de instellingspsycholoog/-psychiater voor een intakegesprek. Dan kan goed gemonitord worden hoe het met verdachte gaat en passende zorg worden geboden.
Het omtrent verdachte door P.A. Lambers, psychiater, op 24 december 2010 uitgebrachte psychiatrische rapport houdt onder meer het volgende in:
Verdachte heeft een klachtenpatroon dat past bij een depressie met vitale kenmerken, (grotendeels) in remissie. Dd.: posttraumatische stressstoornis in remissie. Het acute verloop van de depressie deed zich voor in het jaar na het ongeval.
Ten tijde van het ten laste gelegde was er geen sprake van een stoornis. Het klachtenpatroon ontwikkelde zich na de gebeurtenis.
Verdachte lijkt geleidelijk herstellende. Het klachtenpatroon is nog slechts in relatief lichte mate aanwezig, maar dit hindert hem momenteel niet meer om in sociaal-maatschappelijk opzicht zijn leven op te bouwen. Mochten de klachten alsnog langer blijven bestaan en beperkingen opleveren, dan kan verdachte zelf de keuze maken om hiervoor behandeling en begeleiding te vragen.
Ten aanzien van de detentie geschiktheid kan worden gesteld dat, los van het feit dat de mate van detentie geschiktheid pas echt kan worden vastgesteld gedurende de periode van detentie, er geen redenen zijn om op basis van diens huidige psychische toestand op voorhand hieraan te twijfelen.
Uit het verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 december 2011 blijkt dat verdachte vóór het plegen van de bewezen verklaarde feiten niet eerder onherroepelijk ter zake van het plegen van een strafbaar feit is veroordeeld.
Het hof stelt vast dat verdachte op 20 juli 2010 hoger beroep heeft ingesteld. Op verzoek van de verdediging is gedragskundig onderzoek verricht. De desbetreffende rapporten zijn in december 2010 opgesteld. Het hof doet heden uitspraak.
Hoewel geen sprake is van een schending van de redelijke termijn, acht het hof de termijn van afdoening in de fase van het hoger beroep onwenselijk lang. Het hof ziet hierin aanleiding de straf te matigen.
Alles afwegend is het hof van oordeel, dat in dit geval een passende bestraffing gevonden kan worden in het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren.
Het hof beoogt met de voorwaardelijke strafoplegging mede te bereiken dat verdachte niet wederom (soortgelijke) strafbare feiten zal plegen.
Het verzoek van de raadsman om verdachte een taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen wordt gezien het voorgaande verworpen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. Heins, voorzitter, raadsheer,
mr. Hielkema en mr. Niezink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Boersma, griffier,
en op 2 april 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Heins en mr. Niezink zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.