ECLI:NL:GHLEE:2012:BW4218

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.086.186/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewuste afwijking van wettelijke maatstaven in alimentatieovereenkomst

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 26 januari 2011. De man verzocht de rechtbank om de alimentatiebijdrage aan de vrouw te verlagen naar nihil, met terugwerkende kracht, en om de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van eerder ontvangen alimentatie. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 446,48 per maand aan de vrouw moest betalen als uitkering tot haar levensonderhoud. De man en de vrouw zijn in 1986 gehuwd geweest en hebben samen twee meerderjarige zoons. De echtscheiding werd uitgesproken op 31 oktober 2007.

Tijdens de zitting heeft het hof de mogelijkheid van mediation besproken, maar de man heeft aangegeven hier geen interesse in te hebben. De man stelde dat zijn alimentatieplicht was geëindigd omdat de vrouw samenwoont als ware zij gehuwd. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor deze claim. De vrouw heeft weliswaar een nieuwe partner, maar het hof concludeerde dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 1:160 BW.

Het hof heeft verder vastgesteld dat de man en de vrouw bewust hebben afgeweken van de wettelijke maatstaven bij het opstellen van hun alimentatieovereenkomst. Dit betekent dat artikel 1:401 lid 5 BW niet van toepassing is, omdat er geen sprake is van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De man heeft geen nieuwe omstandigheden aangevoerd die een wijziging van de alimentatieovereenkomst rechtvaardigen. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de man afgewezen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 17 april 2012
Zaaknummer 200.086.186
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.A. Schütz, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.W. Flipse, kantoorhoudende te Assen.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 26 januari 2011 (zaaknummer: 107533 / FA RK 10-1837) heeft de rechtbank Leeuwarden de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2007 gewijzigd en bepaald dat de man met ingang van 5 oktober 2010
€ 446,48 per maand moet betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 26 april 2011, heeft de man verzocht de beschikking van 26 januari 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende
- in afwijking van het convenant van 19 september 2007 - de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 1 januari 2008 op nihil te stellen en de vrouw te veroordelen tot terugbetaling aan de man van de bijdragen die zij achteraf bezien als onverschuldigd betaald heeft ontvangen, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 13 september 2011, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht het door de man verzochte af te wijzen.
Tevens heeft de vrouw bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht de beschikking van 26 januari 2011 te vernietigen en alsnog te bepalen dat het door de man in eerste aanleg verzochte geheel zal worden afgewezen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 13 september 2011 met bijlage van de zijde van de man, een brief van 16 maart 2012 met bijlagen van de zijde van de vrouw en een brief van 19 maart 2012 met bijlagen van de zijde van de man.
Ter zitting van 29 maart 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man, bijgestaan door mr. J.D. Nijenhuis (kantoorgenoot van mr. Schütz), en de vrouw, bijgestaan door mr. Flipse.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. De man en de vrouw zijn [in 1986] met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2007 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op 7 november 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Uit het huwelijk van partijen zijn twee thans meerderjarige zoons geboren.
2. Partijen hebben - met begeleiding van scheidingsmakelaarskantoor Keizer/Prins (ook wel genoemd Alimentatiehaven) - afspraken gemaakt over de (financiële) gevolgen van hun echtscheiding. Deze afspraken hebben zij neergelegd in een echtscheidingsconvenant dat door hen beiden op 19 september 2007 is ondertekend. Het convenant is, door middel van een verwijzing in het dictum en aanhechting van een gewaarmerkt exemplaar, opgenomen in de echtscheidingsbeschikking en maakt op die wijze daarvan deel uit.
3. In het convenant hebben partijen ten aanzien van de partneralimentatie de volgende afspraken gemaakt, woordelijk luidende:
"2.5 Partneralimentatie
a) De draagkracht van de man/vrouw is conform bijgaande berekening, welke is vastgesteld op basis van door partijen beschikbaar gestelde gegevens.
b) Rekening houdend met de draagkracht en de vastgestelde kinderalimentatie of de vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, komen partijen op basis van de gemaakte berekeningen, tot de volgende partneralimentatie. De man verstrekt aan de vrouw een partneralimentatie van € 585,- bruto per maand, te voldoen op de eerste van de maand door bijschrijving op een door de vrouw aan te wijzen rekening. Partijen zijn ermee bekend dat de hiervoor genoemde partneralimentatie belast is bij de ontvanger en bij de betaler als persoonsgebonden aftrek in aanmerking mag worden genomen.
c) Partijen zijn zich ervan bewust dat op het moment dat één van de partijen een beroep dient te doen op een bijstandsuitkering, de betreffende gemeente een verhaalrecht heeft op de andere partner. De gemeente zal hiertoe een alimentatieberekening uitvoeren. De daaruit voortkomende alimentatieverplichting kan afwijken van hetgeen hier is vastgesteld.
2.6 Inkomen van de alimentatiegerechtigde
a) Bij de vaststelling van de alimentatie voor de vrouw is rekening gehouden met haar huidige inkomsten uit arbeid die € 2.672,00 bruto per jaar bedragen. Het totaal van de in artikel 2 bepaalde alimentatie en de huidige inkomsten uit arbeid van de vrouw bedraagt dus € 9.692,- bruto per jaar.
b) Indien de vrouw meer inkomsten uit arbeid gaat genieten, zullen deze inkomsten zolang zij niet boven de dan geldende bijstandsnorm uitkomt geen invloed hebben op de hoogte van de alimentatie. Indien de extra eigen inkomsten uit arbeid dit het bedrag van de dan geldende bijstandsnorm te boven gaan, zal de alimentatie verminderd worden met 50% van het meerdere. Bereiken haar inkomsten uit arbeid het bedrag van € 13.000,--, dan wordt het meerdere voor 100% op de alimentatie gekort.
2.7 Indexering
De hier vastgestelde partneralimentatie en de hier vastgestelde maximale inkomsten uit een arbeidsverhouding worden jaarlijks verhoogd met het door de Minister van Justitie vastgestelde percentage, voor het eerst per 1 januari 2008. "
4. Bij inleidend verzoekschrift van 3 oktober 2010, door de rechtbank ontvangen op 5 oktober 2010, heeft de man de rechtbank verzocht te bepalen dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud op nihil wordt bepaald met ingang van 3 maart 2010 dan wel 27 juni 2010 dan wel het moment van indiening van het verzoekschrift en te bepalen dat de vrouw aan de man de te veel ontvangen alimentatie dient terug te betalen. De vrouw heeft verweer gevoerd.
5. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de man richt zich tegen deze beslissing.
De overwegingen
6. Ter zitting heeft het hof met partijen gesproken over de mogelijkheid om alsnog door middel van mediation in onderling overleg tot overeenstemming te komen over de punten die hen verdeeld houden. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de mondelinge behandeling alsnog een verwijzing naar mediation te verzoeken. Bij faxbericht van 11 april 2012 heeft mr. Schütz het hof bericht dat de man geen mediationtraject met de vrouw wenst in te gaan. Het hof zal daarom uitspraak doen.
* De alimentatieplicht
7. Ter zitting heeft de man zijn verzoek aangevuld c.q. vermeerderd, door zich op het standpunt te stellen dat zijn alimentatieplicht is geëindigd, omdat de vrouw is gaan samenwonen als ware zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW. De vrouw heeft ter zitting verklaard met deze aanvulling c.q. vermeerdering van het verzoek van de man akkoord te kunnen gaan.
8. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor de vaststelling dat een gescheiden echtgenoot samenleeft met een ander als waren zij gehuwd, zoals bedoeld in artikel 1:160 BW, vereist dat tussen de partners een affectieve relatie bestaat van duurzame aard, die meebrengt dat zij met elkaar samenwonen, elkaar wederzijds verzorgen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Van een wederzijdse verzorging en een gemeenschappelijke huishouding is onder meer sprake indien de samenwonenden hetzij bijdragen in de kosten van de gezamenlijke huishouding hetzij op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
9. De vrouw heeft niet ontkend dat er sprake is van een duurzame affectieve relatie tussen haar en haar partner, maar heeft wel gemotiveerd betwist dat zij met hem samenwoont op de wijze als bedoeld in artikel 1:160 BW. De man heeft ter onderbouwing van zijn stelling een verklaring van de zoons van partijen overgelegd. Voor zover uit deze verklaring al zou kunnen worden afgeleid dat de vrouw samenwoont met haar partner, blijkt naar het oordeel van het hof niet dat de huishouding van de vrouw en haar partner financieel met elkaar verweven zijn, in die zin dat de vrouw bijdraagt in de kosten van de gezamenlijke huishouding, hetzij op andere wijze mede in de verzorging van haar partner voorziet.
10. Naar het oordeel van het hof is op grond van het vorenstaande onvoldoende vast komen te staan dat de vrouw samenwoont als ware zij gehuwd en is de onderhoudsplicht van de man mitsdien niet op grond van artikel 1:160 BW beëindigd.
Intrekking grief
11. De man heeft ter zitting zijn grief omtrent de behoefte van de vrouw ingetrokken. De behoefte van de vrouw staat mitsdien vast. Het hof zal hierna evenwel in de eerste plaats beoordelen of er gronden aanwezig zijn om een wijziging aan te brengen in de door partijen gesloten overeenkomst betreffende levensonderhoud (hierna: alimentatieovereenkomst).
Wijziging van de alimentatieovereenkomst
12. Een verzoek tot wijziging van een tussen partijen gesloten alimentatieovereenkomst kan zowel worden gegrond op artikel 1:401 lid 1 BW als op artikel 1:401 lid 5 BW.
* Het verzoek tot wijziging op grond van artikel 1:401 lid 5 BW
13. De man heeft aan zijn wijzigingsverzoek in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat er sprake is van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven, zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 5. Deze is volgens de man gelegen in de wijze waarop in de behoefteberekening van de vrouw rekening is gehouden met de kosten van de kinderen.
14. Met een grove miskenning van de wettelijke maatstaven wordt bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het betreft dan gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken.
15. Het hof is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting evenwel van oordeel dat partijen er in casu bewust voor hebben gekozen om af te wijken van de wettelijke maatstaven en de gevolgen daarvan te accepteren. Het hof neemt hiertoe in aanmerking dat de man ter zitting naar voren heeft gebracht dat partijen bewust een lagere kinderalimentatie en een hogere partneralimentatie zijn overeengekomen, om de vrouw de mogelijkheid te bieden om de voormalige echtelijke woning over te nemen. Partijen hebben deze keuze om af te wijken van de wettelijke maatstaven gemaakt op basis van een juist inzicht in de betekenis van die maatstaven en op basis van juiste en volledige gegevens. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat beide partijen ter zitting hebben bevestigd dat zij bij het opstellen van het convenant zijn begeleid door een scheidingsmakelaar en dat deze in de berekeningen is uitgegaan van juiste en volledige gegevens.
16. Nu partijen bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken, is artikel 1:401 lid 5 BW niet van toepassing, zodat het verzoek van de man op grond van dit artikel moet worden afgewezen.
* Het verzoek tot wijziging op grond van artikel 1:401 lid 1 BW
17. De man heeft voorts aan zijn wijzigingsverzoek ten grondslag gelegd dat de alimentatieovereenkomst kan worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW.
18. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 15 geconstateerd, is het hof van oordeel dat de man en de vrouw bij het aangaan van hun alimentatieovereenkomst bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. In het kader van een op artikel 1:401 lid 1 gegrond wijzigingsverzoek dient het hof in een dergelijk geval artikel 1:159 lid 3 BW naar analogie toe te passen (HR 12 september 2003, LJN AF9468 en HR 1 februari 2008, LJN BC3211). Het hof constateert dat de enige wijziging van omstandigheden die door de man is aangevoerd de stijging van het inkomen van de vrouw betreft. Nu partijen omtrent de toekomstige inkomstenstijging van de vrouw een regeling zijn overeengekomen in artikel 2.6 van het convenant, kan de stijging van het inkomen naar het oordeel van het hof niet worden gekwalificeerd als een wijziging van omstandigheden die meebrengt dat de vrouw, in het licht van alle bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Ook het beroep van de man op artikel 1:401 lid 1 BW zal mitsdien worden afgewezen.
Conclusie
19. Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van het hof geen grond aanwezig om een wijziging aan te brengen in de door partijen gesloten alimentatieovereenkomst. Nu de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat er een wijzigingsgrond aanwezig was, dient de bestreden beschikking te worden vernietigd.
Executiegeschil
20. Partijen twisten voorts over de wijze waarop de eigen inkomstenregeling zoals opgenomen in artikel 2.6 van het convenant dient te worden toegepast. De man is van mening dat de vrouw vanwege de stijging van haar inkomsten vanaf 2007 te veel alimentatie heeft ontvangen, die zij aan hem dient terug te betalen. Naar het oordeel van het hof ziet dit geschil van partijen op de nakoming van het convenant. Daarmee is het een executiegeschil, dat buiten het bestek van deze procedure valt. Nu de man het hof niet heeft verzocht de hoogte van de terugbetalingsverplichting van de vrouw door middel van een verklaring voor recht vast te stellen, kan het hof hieromtrent geen oordeel geven en zal het verzoek van de man op dit punt worden afgewezen.
Slotsom
21. Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het inleidend verzoek van de man afwijzen, zoals ook door de vrouw in incidenteel appel verzocht.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 26 januari 2011 waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
wijst het inleidend verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, M.P. den Hollander en K.R. Kuiken en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 17 april 2012 in bijzijn van de griffier.