2.1 Belanghebbende, geboren op 20 maart 1931, is gehuwd met H. Zij hebben een zoon, B.
2.2 Belanghebbende is bij de Belastingdienst bekend voor de IB/PVV en in ieder geval vanaf de aangifte VB 1994 bekend voor de VB.
2.3 Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Bijzondere belastinginspectie te België spontaan inlichtingen verstrekt aan de Belastingdienst op basis van het bepaalde in de Europese Richtlijn 77/799/EEG (hierna: de Richtlijn) van 19 december 1997, bestaande uit fotokopieën van microfiches met gegevens over rekeningen bij Kredietbank Luxembourg (hierna: KB-Lux) op naam van inwoners van Nederland (hierna: de microfiches). In de begeleidende brief en in de daarbij gevoegde nota is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
"In het kader van de regeling "spontane uitwisseling van inlichtingen" heb ik de eer u hierbij een nota toe te zenden betreffende inlichtingen over inwoners van uw land. (…)
Hierbij worden u fotokopieën van microfiches overgemaakt die afkomstig zijn uit het gerechtelijk dossier lastens KREDIETBANK NV en die in origineel in beslag werden genomen door de gerechtelijke politie van Brussel. Deze microfiches bevatten gegevens in verband met financiële rekening(en) bij de KREDIETBANK LUXEMBOURG (KB-LUX) op naam van inwoners van uw land. (…)
Deze zending bevat fotocopieën van de afgedrukte microfiches: (…)
De gegevens zijn afkomstig uit de interne administratie/boekhouding van KB-Lux. De onderverdeling per nationaliteit is door KB/Lux zelf gemaakt. Vermits per klant slechts een beperkt aantal gegevens beschikbaar zijn (naam en eventueel naam van de partner, voornamen) zal het niet steeds mogelijk zijn de identificatie van de klant met 100% zekerheid te bepalen. Beide vermeldingen maken een oordeelkundig gebruik van de overgemaakte informatie noodzakelijk. (…) "
2.4 De Belastingdienst/FIOD heeft na ontvangst van de microfiches een onderzoek ingesteld naar de identiteit van de rekeninghouders waarvan de gegevens op de afdrukken van deze microfiches waren vermeld. Dit onderzoek is later bekend geworden als het Rekeningenproject. Ten behoeve daarvan is het draaiboek opgesteld. Gedurende het project zijn interne nieuwsbrieven van de Belastingdienst verschenen. Draaiboek en nieuwsbrieven zijn deels gepubliceerd en deels - op grond van de relatieve uitzonderingsgronden van de Wet openbaarheid van bestuur - niet openbaar gemaakt.
2.5 Op de van de Bijzondere belastinginspectie te België ontvangen fotokopie van een microfiche staan onder andere de volgende gegevens vermeld:
"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994"
en
"52-000000-10-000 00 0040 VUE X/H -323,36"
en
"53-000000-37-000 00 0060 VUE X/H 1.472,18"
en
"55-000000-91-000 00 0010 VUE X/H 52,57"
en
"56-000000-21-000 00 0030 VUE X/H 550,00"
2.6 De Inspecteur heeft aan belanghebbende bij brief van 11 januari 2002 het volgende geschreven:
“De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die in het buitenland één of meerdere bankrekening(en) aanhouden, dan wel aan hebben gehouden, waarbij het vermoeden bestaat dat in de aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting geen opgaaf is gedaan van saldi en opbrengsten daarvan.
Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat u houder bent (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. De gegevens van deze bankrekening(en) kunnen van belang zijn voor uw belastingheffing. Daarom verzoek ik u mij de gegevens en inlichtingen te verstrekken, die in de bijlage bij deze brief worden gevraagd.
Ik wijs u erop dat op grond van artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende navorderingsaanslag onjuist is.
Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen niet, onjuist of onvolledig verstrekt pleegt u bovendien een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR.
Ik verzoek u de gevraagde gegevens en inlichtingen in te vullen op de bijlage bij deze brief, de bijlage vervolgens te ondertekenen en te retourneren vóór 18 januari 2002. (…)”
2.7 Belanghebbende heeft het in de vorige rechtsoverweging vermelde formulier “Verklaring buitenlandse bankrekening” aan de Inspecteur teruggestuurd met als dagtekening 17 januari 2001 (het Hof gaat ervan uit dat “17 januari 2002” bedoeld is). In de verklaring heeft hij opgemerkt dat hij na 1 januari 1990 houder is geweest van een bankrekening bij de Kredietbank Luxembourg (hierna: KB-Lux) met als rekeningnummer 122572, welke rekening hij in het jaar 1992 of 1993 heeft geopend. Tevens heeft hij verklaard dat hij na 1 januari 1990 geen andere bankrekeningen in het buitenland heeft aangehouden.
2.8 In zijn brief van 27 februari 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om nadere gegevens en inlichtingen omtrent de voormelde KB-Lux-rekening te verstrekken.
2.9 Belanghebbendes gemachtigde heeft de Inspecteur bij zijn brief van 8 maart 2002 ervan in kennis gesteld, dat belanghebbende zich tot hem heeft gewend met het verzoek tot rechtsbijstand. De gemachtigde heeft aangegeven binnen twee weken op de in de 2.8 vermelde brief van de Inspecteur te reageren.
2.10 In de brief van 28 maart 2002 heeft belanghebbende aan de Inspecteur gevraagd hoe de Inspecteur de hem ter beschikking staande informatie over de buitenlandse bankrekening van belanghebbende heeft verworven en vanaf welk tijdstip de Inspecteur in het bezit is van die informatie. Belanghebbende heeft de Inspecteur tevens gevraagd waarom hij van mening is dat de belastingheffing bij hem niet op de juiste wijze zou hebben plaatsgevonden, welke (belasting)jaren het betreft en tot welk jaar de Inspecteur ingediende aangiften in zijn bestand heeft.
2.11 De Inspecteur heeft belanghebbende in zijn brief van 4 april 2002 meegedeeld dat de gegevens inzake Nederlandse ingezetenen met een buitenlandse bankrekening zijn verstrekt door de bevoegde autoriteiten in België in het kader van spontane gegevensuitwisseling op basis van de Richtlijn aan de FIOD-ECD Internationaal te Haarlem. De Inspecteur verzoekt belanghebbende in deze brief tevens om de in zijn brief van 27 februari 2002 gestelde vragen alsnog te beantwoorden onder verwijzing naar de artikelen 47 en 49 van de AWR.
2.12 De gemachtigde van belanghebbende heeft de Inspecteur in zijn brief van 5 april 2002 meegedeeld, dat hij belanghebbende heeft geadviseerd niet inhoudelijk op de vragen van de Inspecteur te reageren. In de brief van 28 mei 2002 merkt belanghebbende op dat de beantwoording van de vragen van de Inspecteur afhankelijk is van vragen die zijn gemachtigde inmiddels aan de Staatssecretaris van Financiën heeft gesteld. Hij heeft de Inspecteur meegedeeld, dat hij zijn medewerking zal verlenen nadat de antwoorden op de gestelde vragen zijn ontvangen.
2.13 In zijn brief van 20 juni 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende opnieuw verzocht de gevraagde informatie over de KB-Lux-rekening te verstrekken onder verwijzing naar artikel 47 AWR. Hij heeft belanghebbende verzocht de informatie voor 10 juli 2002 te verstrekken.
2.14 Belanghebbende heeft in de brief van 27 juni 2002 vervolgens verzocht om uitstel van zijn reactie tot in de week van 5 augustus 2002.
2.15 Bij brief van 31 oktober 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld, dat hij voor het einde van het jaar waarschijnlijk navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1990, 1994 en 1997 zal opleggen en tevens navorderingsaanslagen VB 1991 en 1995. De Inspecteur stelt wegens gebrek aan informatie genoodzaakt te zijn een schatting te maken van de door belanghebbende verschuldigde belasting en verzoekt belanghebbende daarom alsnog de door hem gestelde vragen te beantwoorden.
2.16 In zijn brief van 3 december 2002 heeft de Inspecteur onder verwijzing naar artikel 67k van de AWR aan belanghebbende zijn voornemen kenbaar gemaakt, dat hij de navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 en VB 1991 op zal leggen en dat hij de verhoging van 100% van de navorderingsaanslagen niet zal kwijtschelden. Tevens heeft hij aangegeven op een later tijdstip navorderingsaanslagen met boeten voor latere jaren op te leggen. Om belanghebbende een inzicht te geven in de omvang van alle navorderingsaanslagen die de Inspecteur hem op zal leggen, heeft de Inspecteur als bijlage bij de brief een berekening gevoegd waarin de bedragen zijn opgenomen van de nog op te leggen navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 tot en met 2000 en VB 1991 tot en met 2000 en de boeten.
2.17 Belanghebbende heeft in de brief van 4 december 2002 ontkend rente-inkomsten, zoals door de Inspecteur bepaald en vastgesteld in de bij 2.16 vermelde brief, te hebben genoten. Hij heeft de Inspecteur verzocht af te zien van het opleggen van de navorderingsaanslagen.
2.18 De Inspecteur heeft belanghebbende in zijn brief van 11 december 2002 onder verwijzing naar artikel 67g van de AWR en de motivering van de boete in de kennisgeving meegedeeld dat de onder 2.17 vermelde reactie voor hem geen aanleiding vormt zijn standpunt te herzien.
2.19 De Inspecteur heeft belanghebbende in zijn brief van 17 april 2003 meegedeeld dat hij voornemens is navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 2000 en VB 1992 tot en met 2000 op te leggen. Hij stelt belanghebbende tevens in kennis van zijn voornemen bij alle navorderingsaanslagen boeten op te leggen. Bij de brief is een bijlage gevoegd met een berekening van de navorderingsaanslagen en de boeten. De hoogte van de boete heeft de Inspecteur in deze brief als volgt gemotiveerd:
“Hierbij wil ik u op de hoogte brengen van mijn voornemen om deze belastingaanslagen te verhogen met een boete van 100%. Deze mededeling kunt u beschouwen als een kennisgeving als bedoeld in artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) (…).
Ik heb u reeds kenbaar gemaakt dat de Belastingdienst de beschikking heeft over informatie waaruit blijkt dat u tegoeden aanhoudt of heeft aangehouden bij een buitenlandse bank. Deze tegoeden en de inkomsten daaruit zijn niet in de belastingaangiften aangegeven terwijl het van algemene bekendheid is dat dat verplicht is.
De vragen in het aangiftebiljet of er sprake is van buitenlandse tegoeden zijn altijd door u ontkennend beantwoord. Bij herhaling zijn over uw buitenlandse tegoed(en) op grond van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR aan u vragen gesteld waarop geen dan wel onjuist of onvolledig antwoord is gegeven.
Op grond van deze feiten en omstandigheden ben ik van mening dat er sprake is van het bewust, of ook wel met opzet dan wel voorwaardelijk opzet, nalaten om deze tegoeden en inkomsten op te geven met het oogmerk belasting te ontduiken.
Ik merk het feit dat u gebruik heeft gemaakt van een buitenlandse bankrekening(en) teneinde de Belastingdienst het zicht op (het ontstaan van) de tegoeden en de inkomsten daaruit te ontnemen aan als een strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in paragraaf 42 juncto 43 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het Boete besluit). Dit heeft tot gevolg dat de boeten 100% van de verschuldigde (enkelvoudige) belasting bedragen. (…)
Ik wil hierbij nog opmerken dat in de situatie waarin u alsnog volledige medewerking wilt verlenen en bereid bent mij volledige openheid van zaken te geven voordat de aanslagen worden opgelegd, de boeten zullen worden vastgesteld op 50%.”
2.20 De Inspecteur heeft belanghebbende verzocht uiterlijk 1 mei 2003 kenbaar te maken of hij gebruik wil maken van het in artikel 67k, tweede lid, van de AWR neergelegde recht de gronden gemotiveerd te betwisten. Hiervan heeft belanghebbende geen gebruik gemaakt.
2.21 De Inspecteur heeft de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 1995 en VB 1992 tot en met 1996 opgelegd met als dagtekening 30 mei 2003 en de navorderingsaanslagen IB/PVV 1996 tot en met 2000 en VB 1997 tot en met 2000 met als dagtekening 31 mei 2003.
2.22 De gemachtigde heeft in zijn brief van 26 juni 2003 bezwaar gemaakt tegen deze navorderingsaanslagen. Hij heeft in deze brief om uitstel van motivering verzocht in verband met een aantal reeds lopende procedures over vergelijkbare KB-Lux-zaken. De Inspecteur heeft belanghebbendes bezwaar aangehouden, met instemming van gemachtigde, tot in die procedures is beslist.
2.23 Belanghebbendes gemachtigde heeft in zijn brief van 2 september 2004 een motivering ingediend voor de bezwaren.
2.24 Belanghebbende heeft niet gereageerd op een uitnodiging van de Inspecteur om gehoord te worden. Daarop heeft de Inspecteur op 21 september 2004 uitspraak op bezwaar gedaan.
2.25 Aan de zoon van belanghebbende heeft de Inspecteur eveneens navorderingsaanslagen met boeten opgelegd in het kader van het Rekeningenproject.
2.26 Belanghebbende heeft in zijn brief van 24 december 2010 nadere stukken aan het Hof doen toekomen. Eén van deze stukken is het openingsformulier van de bankrekening met nummer 122572 bij de KB-Lux met als dagtekening 8 december 1992. De overige stukken betreffen overzichten van de aandelen, obligaties en rekeningtegoeden die belanghebbende in de jaren 1993 tot en met 2001 bij de KB-Lux heeft aangehouden.
2.27 De Inspecteur heeft in zijn brief van 8 juni 2011 herberekeningen van de navorderingsaanslagen IB/PVV en VB gemaakt, alsmede herberekeningen van de boeten en heffingsrente.
2.28 Bij deze herberekeningen heeft de Inspecteur ter zake van een deel van de bij de KB-Lux aangehouden beleggingen het fictieve rendement van 6% van artikel 29a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) toegepast.
Getuigenaanbod
2.29 Het Hof heeft op grond van artikel 8:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een raadsheer-commissaris opgedragen een gedeelte van het vooronderzoek in bovengenoemde zaken te verrichten. Gelet op de lange duur van de procedure, de inmiddels gewezen jurisprudentie en de door belanghebbende verstrekte inlichtingen, wenste het Hof door partijen geïnformeerd te worden over de omvang van het geschil. Op de zitting van de raadsheercommissaris van 20 april 2011 heeft belanghebbende verzocht om een advocaat die betrokken is geweest bij de verkrijging van de microfiches in België te horen. Ter zitting hebben partijen afgesproken, dat binnen twee weken nadat is gebleken dat geen vaststellingsovereenkomst zou worden gesloten, belanghebbende in een conclusie van repliek onder andere een nadere toelichting zou geven op zijn bewijsaanbod door middel van getuigenverklaringen.
2.30 Belanghebbende heeft geen conclusie van repliek ingediend.
2.31 Belanghebbende heeft de Inspecteur in zijn brief van 22 juni 2011 verzocht de namen te verstrekken van personen die in de nieuwsbrieven met NN 11, NN 12, NN 13, NN 19, NN 25, NN 30, NN 31 en NN 32 zijn aangeduid. De Inspecteur heeft in zijn brief van 28 juni 2011 deze namen verstrekt. Deze personen worden hierna aangeduid als de nieuwsbrief-getuigen.
2.32 In de brief van 27 juni 2011 heeft belanghebbende het Hof meegedeeld dat 4 oktober 2011 de meest geschikte datum is voor het houden van een getuigenverhoor.
2.33 Het Hof heeft partijen daarop bij aangetekende brief van 28 juli 2011 uitgenodigd voor de zitting van 4 oktober 2011 waarbij in de uitnodiging is opgemerkt dat partijen getuigen kunnen meebrengen.
2.34 Belanghebbende heeft in de brief van 14 september 2011 het Hof meegedeeld, dat hij de nieuwsbrief-getuigen heeft verzocht voor het Hof te willen verschijnen om als getuige te worden gehoord. De nieuwsbrief-getuigen hebben te kennen gegeven niet (vrijwillig) te zullen verschijnen. Belanghebbende heeft vervolgens aangekondigd ter zitting van 4 oktober 2011 het Hof te zullen verzoeken de door hem aan te geven nieuwsbrief-getuigen op te roepen op grond van artikel 8:63, derde lid, van de Awb.
2.35 Het Hof heeft de Inspecteur verzocht te reageren op deze brief van belanghebbende. De Inspecteur heeft in zijn brief van 21 september 2011 aangegeven dat belanghebbende het Hof onjuist heeft geïnformeerd. Belanghebbende heeft geen van de nieuwsbrief-getuigen uitgenodigd om een getuigenverklaring af te leggen op de zitting van het Hof van 4 oktober 2011.
2.36 In zijn brief van 26 september 2011 heeft het Hof belanghebbende meegedeeld, dat het in de brief van 14 september 2011 vervatte verzoek wordt afgewezen. Belanghebbende is gevraagd het Hof zo spoedig mogelijk te informeren welke getuigen hij op de zitting van 4 oktober 2011 wenst te horen.
2.37 Belanghebbende heeft op de zitting van het Hof op 4 oktober 2011 geen van de nieuwsbrief-getuigen noch de advocaat meegenomen om een getuigenverklaring af te leggen. Belanghebbende heeft wel nieuwsbrief-getuigen benaderd voor de zitting van het gerechtshof te Arnhem op 13 oktober 2011. Enkele getuigen hebben aangegeven daar ook te verschijnen.