ECLI:NL:GHLEE:2012:BW5233

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.105.120/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek rechter-commissaris in strafzaak

In de zaak met rekestnummer 200.105.120/01 heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 2 mei 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de rechter-commissaris, mr. K. Bunk. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.B. Boone, was gebaseerd op de stelling dat de rechter-commissaris onterecht een beroep op het verschoningsrecht van getuige [getuige 1] had gehonoreerd. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tijdig en ontvankelijk was, maar dat er geen grond was voor wraking. De wrakingskamer benadrukte dat een vergissing over de wettelijke basis voor een beslissing van de rechter-commissaris geen reden kan zijn voor wraking. De beoordeling van de onpartijdigheid van de rechter is gebaseerd op objectieve feiten en omstandigheden, en niet op subjectieve gevoelens van de procesdeelnemer. Het hof concludeerde dat de rechter-commissaris niet partijdig was en dat het wrakingsverzoek ongegrond was. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. H. Akkerman, en mr. Kuiper was buiten staat om de beschikking mede te ondertekenen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 2 mei 2012
Rekestnummer 200.105.120/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Wrakingskamer
Beschikking in de zaak met zaaknummer 200.105.120/01
[verzoeker]
Behandelend advocaat:
Mr. J.B. Boone, kantoorhoudende te Wijk bij Duurstede,
verzoeker in het wrakingsincident.
Strekkende tot wraking van:
Mr. K. Bunk
Rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Leeuwarden,verweerder.
Het verloop van de procedure
In de strafzaak met parketnummer 24-002882-10 heeft de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Leeuwarden op 9 november 2011 een tussenarrest gewezen. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rechter-commissaris in de rechtbank Leeuwarden, teneinde
11 getuigen te horen.
Op 11 april 2012 vond het getuigenverhoor van [getuige 1] plaats. Hierbij waren de raadsman van verdachte, mr. Boone, en de advocaat-generaal, mr. M.C. Weel, aanwezig. Tijdens dit getuigenverhoor heeft mr. Boone een verzoek gedaan dat strekt tot wraking van de rechter-commissaris.
De rechter-commissaris heeft te kennen gegeven niet in de wraking te berusten en geen gebruik te maken van het recht om ter terechtzitting te worden gehoord. De wrakingskamer heeft kennis genomen van zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek, ontvangen op 19 april 2012.
De wrakingskamer heeft voorts kennis genomen van de schriftelijke reactie van de advocaat-generaal, ontvangen op 16 april 2012. De reactie van de advocaat-generaal strekt tot ongegrondverklaring van het wrakingsverzoek. De advocaat-generaal heeft aangegeven niet bij de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting aanwezig te zullen zijn.
Het wrakingsverzoek is behandeld ter terechtzitting van de wrakingskamer op 25 april 2012. Verschenen zijn verzoeker en - namens mr. J.B. Boone - mr. M. 't Sas. Mr. 't Sas heeft het wrakingsverzoek mondeling toegelicht.
De beoordeling
1. De ontvankelijkheid van het verzoek
De wrakingskamer acht het verzoek tijdig gedaan en acht verzoeker ook overigens ontvankelijk.
2. De beoordeling van het wrakingsverzoek
Op grond van artikel 6 van het EVRM en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
3. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter, of bij vrees voor bevooroordeling van de rechter, is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Het (subjectieve) standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
4. Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat de rechter-commissaris ten onrechte een door de getuige [getuige 1] gedaan beroep op het verschoningsrecht heeft gehonoreerd. De achtergrond van het verschoningsrecht is dat een getuige in verband met het beschermen en handhaven van familiaire verbanden niet hoeft te antwoorden op bepaalde vragen. Hoewel de getuige [getuige 1] de ex-echtgenote van verdachte is en in die zin een verschoningsrecht ex artikel 217 van het Wetboek van Strafvordering toekomt, zag de betreffende vraag van de raadsman op het contact tussen de getuige [getuige 1] en de beveiligingsmedewerker van het Openbaar Ministerie, [X]. Derhalve waren er ten aanzien van deze vraag geen familiebelangen in het geding en kwam de getuige in zoverre geen verschoningsrecht toe. De rechter-commissaris heeft het beroep van de getuige ten onrechte gehonoreerd. Hierdoor is de verdediging in het ondervragingsrecht beperkt. Nu de rechter-commissaris de rechten van verdachte onvoldoende heeft gewaarborgd, heeft hij de schijn van vooringenomenheid gewekt, aldus verzoeker.
5. De rechter-commissaris heeft in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek d.d. 19 april 2012 - kort gezegd - verklaard dat de getuige zich naar zijn oordeel terecht heeft beroepen op het verschoningsrecht, hoewel hij aangeeft dat de terminologie wellicht anders had moeten luiden, in die zin dat bedoeld is gebruik te maken van de bevoegdheid de getuige te beletten antwoord te geven op de betreffende vraag. Dit wellicht onjuiste gebruik van terminologie - zo begrijpt het hof - heeft echter niets afgedaan aan de inhoud en het resultaat van die beslissing, namelijk het niet beantwoorden van de vraag door de getuige. In ieder geval vormt een en ander geen grond voor wraking, aldus de rechter-commissaris.
6. Het hof overweegt omtrent het voorgaande als volgt.
Een - ook voor de raadsman kenbare - vergissing omtrent de wettelijke basis voor de beslissing van de rechter-commissaris, die in dit geval bedoeld heeft gebruik te maken van de bevoegdheid ex artikel 186b van het Wetboek van Strafvordering, kan geen grond zijn voor wraking. Wraking is bovendien geen (verkapt) rechtsmiddel voor het ter discussie stellen van een onjuiste of onwelgevallige beslissing van de rechter op grond van dat artikel. Grond voor wraking bestaat alleen als die beslissing of de motivering daarvan als zodanig een feit oplevert waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Hiervan is niet gebleken.
7. Het voorgaande brengt mee dat het wrakingsverzoek niet toewijsbaar is.
De beslissing:
Het gerechtshof (wrakingskamer):
- wijst het wrakingsverzoek af.
Aldus gewezen op 2 mei 2012 door mrs. M. Zandbergen, voorzitter, J.H. Kuiper en J.J. Beswerda, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier. Mr. Kuiper is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.