De feiten
1. Over de weergave van de volgende vaststaande feiten in het bestreden vonnis bestaat in de incidenten geen geschil, zodat in die incidenten van die feiten zal worden uitgegaan, aangevuld met enkele andere feiten die als onweersproken vast staan in hoger beroep:
1.1. [appellant] is de vader van [geïntimeerde].
1.2. [appellant] is gehuwd geweest met mevrouw [moeder van geïntimeerde]. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, te weten [geïntimeerde] en haar zuster, [dochter 2].
1.3. Nadat het huwelijk tussen [appellant] en mevrouw [moeder van geïntimeerde] voornoemd was ontbonden door echtscheiding is mevrouw [moeder van geïntimeerde] benoemd tot voogd over de dochters, woonden de dochters bij haar, en is [appellant] aangewezen als toeziend voogd.
1.4. Op 27 maart 1977 heeft op Tenerife een vliegramp plaatsgevonden waarbij mevrouw [moeder van geïntimeerde] om het leven is gekomen. De dochters zijn haar erfgenamen.
1.5. Na het overlijden van mevrouw [moeder van geïntimeerde] is [appellant] bij beschikking van de kantonrechter van 10 juni 1977 benoemd tot voogd over de dochters en zijn de dochters bij hem komen wonen.
1.6. Op 1 september 1977 heeft de kantonrechter te Hoorn een akte van scheiding en deling (ontworpen door notaris [notaris] te Hoorn) goedgekeurd waarbij [appellant], handelend als voogd over de dochters en als lasthebber van de toeziend voogd, [voogd], is overgegaan tot scheiding en deling van de nalatenschap van mevrouw [moeder van geïntimeerde] onder aanneming van 20 augustus 1977 als dag van scheiding. Volgens deze akte bedraagt het zuiver erfdeel van [geïntimeerde] ƒ 40.041,64.
1.7. [appellant] heeft in verband met het overlijden van mevrouw [moeder van geïntimeerde] als gevolg van de vliegramp met o.a. de KLM en luchtvaartmaatschappij PanAm namens de dochters een schikking getroffen voor een bedrag van US $ 210.000,00. Op 4 juli 1978 heeft [appellant] in dit kader een akte van finale kwijting ondertekend. Bij beschikking van 28 juli 1978 heeft de kantonrechter te Hoorn voor deze rechtshandeling een machtiging verleend "onder voorwaarde, dat de voor de minderjarigen vrij komende gelden op de bij de Wet voorgeschreven wijze op een beleggingsrekening zullen worden belegd".
1.8. [appellant] heeft in 1977 en 1978 in totaal een bedrag van ƒ 15.000,- geleend van elk van zijn dochters.
1.9. Bij dagvaarding van 11 november 2010 heeft [geïntimeerde] - samengevat weergegeven - gevorderd dat de rechtbank [appellant] zal veroordelen tot betaling van € 14.993,65 uit hoofde van haar aandeel in de nalatenschap van mevrouw [moeder van geïntimeerde], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 1977, tot betaling van € 6.806,70 uit hoofde van de overeenkomsten van geldlening, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 januari 1987, en tot betaling van € 104.198,46 uit hoofde van het door KLM c.s. betaalde schikkingsbedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 augustus 1978.
1.10. Bij het bestreden vonnis van 3 augustus 2011 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde].
1.11. Bij het bestreden vonnis van 7 september 2011 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad [appellant] veroordeeld tot betaling aan [dochter 2] van een bedrag van € 18.442,37 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 1977 tot aan de dag der algehele voldoening, en van een bedrag van € 105.132,93 te vermeerderen met een gemiddeld rendement van 8,5% per jaar vanaf 28 juli 1978 tot aan de dag der algehele voldoening, en hem veroordeeld in de beslagkosten en proceskosten van [dochter 2].